Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Droomen. 'Ja, Vrinden, droomen zijn bedrog!' Dat roepen we allen, iedren morgen, Dat weten we allemaal - en toch... Hoe dikwijls droomen we àllen nog In dwaze wenschen, dwaze zorgen.... Wanneer we wàkker moesten zijn Bij al des levens vreugde en pijn! Of ons, des nàchts, een dróom bedriegt, Dat zal zoo'n vreeslijk ding niet wezen; Maar wie zich dáags in sluimring wiegt, Wie wákend-droomend zich beliegt, Die heeft gewis het èrgst te vreezen: 'k Denk, als dàn 't lot hem wakker maakt, Dat hij nóoit weêr tot rust geraakt. Dus, lieve Vrinden, wáakt bij dàg: - Houdt wijd en helder de oogen open! Kijk' regts en links, al wat je mag, Of je ook een kuil of valstrik zag', Waarin ge (droomend!) in zoudt loopen: - Zorg', dat ge dáags uw' tijd niet spilt; En droomt dan 's nàchts... àl wat ge wilt! Vorige Volgende