Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Tegenspoed. 1. Te zeilen vóor den wind, Mijn kind! Is zeker prettig op zijn tijd; Maar zorg, dat gij voorzigtig zijt!... Ik zag er, bij een blaauwe lucht En 't zeiltje vóor den wind - verdrinken, Die vroeger ('t stormde toen geducht!) Hun scheepje, op 't punt reeds van te zinken, (Kracht in de hand - in 't hart een beê) Nog bragten op een veilge reê! 2. Geloof me, ook tégenspoed Is goed! En dikwijls geeft hij béter baat, Dan dat het te voorspoedig gaat... Hèm zag ik, op de levensbaan, Te midden van de rijkste gaven Naar ziel en ligchaam òndergaan, Die éerst, met zorgen, zwoegen, slaven, Hard brood won, voor nog harder werk... En toen blijmoedig bleef, en sterk! [pagina 141] [p. 141] 3. Neem dus, hoe 't God gevall', Het Al. - Doch, geeft Hij 't u steeds vóor den wind, Denk niet, dat Hij u méer bemint, (Of, dat ge méer zijn gunst verdient) Dan andren; - denk, een proef zal 't wezen; En zie dan dubbel scherp, mijn vriend! Of nergens klippen zijn te vreezen.... Ja - voelt ge, 't gaat haast àl te goed, Smeek dan van Hem... wat Tegenspoed! Vorige Volgende