Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Kaartspelen. 'Je zoudt het niet gelooven, man!... Mijn kleine Jaap kent àl de troeven, En wil je 't 'reis met hem beproeven, Ik wed, hij lapt je 't, ònder-Jan; ô Kêrel! 't is zoo'n rare guit, De leepheid gluurt hem de oogen uit!' ô Dwaasheid, die verheft en roemt Wat ze op het bitterst moest beschreijen! ô Hart, dat harder zijt dan keijen! - Zijt gij 't, die u een Vader noemt?... Gij, die uw kroost tot steun en heul Moest zijn, en 't opvoedt voor den beul! Gooi weg dien gloênden dobbelsteen, Gooi weg die vuile duivelsbladen!... Och, bij uw ziele! laat u raden, Zij rooven geld en deugd met-een: - Eéns zoudt gij voor der Almagt troon Een' klager vinden in uw' Zoon! Vorige Volgende