Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Haantje de voorste. Och! wat een dringen en wringen, mijn jongen! Rep je wat, man! of ge komt nog te laat: Zijt ge niet bang, dat de wereld vergáat, Eér ge nog hàlf uit uw dop zijt gesprongen? Loop maar, gij loopt toch uw neus niet voorbij; Die is er altijd nog eerder dan gij! Alles het éerste, dat is een plêziertje, Dunkt u niet, vriendje? Gij kijkt zoo tevreên!... De eerste blaauw-oogen, daar ga je meê heen; 't Eerste blaauw-scheentje, hoe vindt ge 't, mijn diertje? 't Eerste schatrijk: maar, dat's raar bij de liên; 't Eerste doodarm: dat is dáaglijks te zien! Haantje! gij zult er uw kuif bij verliezen; Haantje! gij raakt er uw veêrtjes bij kwijt: Leer u bezitten, en wacht op uw tijd; Dan hebt ge kans om het bèste te kiezen; - Altijd de vóorste geeft ènkel profijt, Als gij 't in wijsheid en eerlijkheid zijt! Vorige Volgende