Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] II. Op straat en in huis. [pagina 93] [p. 93] Visscherskindren. 't Waait er een bries: fluks de zeilen omhoog! 'Krelisvaêr heeft nog zijn laêrzen vergeten!' Zie! daar komt ginds, als een pijl uit een boog, (Kon hij zoo gaauw maar!) met zwoegen en zweeten, Louwtje, zijn jongen, en sleept ze langs strand; Dochter Marijke die lacht om den kwant! 'Bloedje! wat heb je zoo bitter te dragen! (Spot ze, de dreumis!) ''k heb meêlij met jou! Als ik het deê, weet ik wel, wat ik zou: - Kruip in de laêrzen... je kunt 'et ligt wagen! Mêutje heeft lest van Klein Duimpje verteld, Ligt is het net zoo met deze gesteld!' Kijkt er ons Louwtjen onnoozel genoeg... 'k Denk, dat Marijtjen haar spot toch zou 'rouwen, Floot niet de koelte zoo scherp door de touwen, Danste de zee niet zoo wild voor den boeg; Wachte niet, brommend op 't dralende paar, Wildeman Krelisvaêr! Vorige Volgende