Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Des avonds. 1. De dag was donker: zwaar en digt Hing damp en nevel over 't dal - 't Was aklig stil: geen vogel zong er; Slechts 't ruischen van den waterval En 't klettren van de beekjes drong er, Eentoonig-droef, in 't oor: - en 't hart Kromp, als de Schepping, zaâm' van smart... Maar toch aan de' Avond werd het licht! 2. Ter westerkim brak voor 't gezigt Een zwakke straal de nevlen door, En boorde door het wolkkleed henen; Totdat de sluijerrand, met gloor Van purpren franje, was doorschenen En langzaam zich het mistig graauw Verhelderd zag tot goud en blaauw... En baadde in fonklend zonnelicht. [pagina 69] [p. 69] 3. Wat houdt ge 't oog ter Aard' gerigt Gij Tòbbers! wien de levensdag Niets bragt, dan digte neveldampen? Omhóog dat oog - of dáar 't ook zag Hoe licht en duister eeuwig kampen! - Wéet, éenmaal breekt de hemelgloor Des levens zwartste wolken door.... Ook aan Uw' avond wordt het licht! Vorige Volgende