Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Heîbloempje. Hoe lieflijk bloeit gij in 't verborgen, Gij nêdrig kruid der barre heî! Hoe praalt de dauwdrup van den morgen Op 't kleine bloempje van de weî! Wat draagt de zoele lentezucht Uw milde geuren door de lucht! Al staat gij laàg voor 't oog der aarde, Toch slaat des Heeren oog u gâ; Hij, die u opkweekte en bewaarde, En tooide in volheid van genâ: De Heer, die roos en lelie kleedt, De teêdre veldbloem niet vergeet! Zou dan zijn oog den mensch vergeten, Die nêdrig leeft voor Hem alleen? Neen, wàt veracht zij en versmeten, Bij Hem zijn laagte en hoogheid éen. Ligt dat ge, nêdrig bloemelijn, Het schoonste in 't Paradijs zult zijn! Vorige Volgende