Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Op een' lentedag. 1. De kruidjes uit'er aarde, De bloemtjes uit den knop, Ze dringen en springen naar buiten, Als ging zich een deurtjen ontsluiten, Als schoof zich een grendeltjen op'! 2. Wat lokt U uit'er aarde, Wat lokt U uit den knop, Gij kruidjes en bloemtjes volprezen? - Wie mag uw portierster wel wezen, Wie heft er uw stengeltjes op? 3. Of, voelt gij soms het suizen Van 't Zuidewindje zacht! Of, hoort gij het zangrige kwelen Van leeuwriks- en nachtegaalskelen U roepen bij dag en bij nacht? [pagina 11] [p. 11] 4. Of, voelt gij, vol verlangen, De reine, blaauwe lucht? Of, wilt gij uw bloemen en bladen In glansen van zonnelicht baden, En sneller doen rijpen tot vrucht? 4. Den 'Schepper' wilt Gij prijzen, Dàt lokt U uit den knop: Met Alles uit velden en hoven Heft Gij nu, om 'Gode' te loven, Uw groen en uw bloesemblad op! 6. En alles stemt te zamen Wat bloeit en glanst en zweeft, Om juichend den Heere te danken Met geuren en stralen en klanken, Voor àl wat Zijn goedheid ons geeft. 7. Ons geeft: Ons... Menschenkindren! Ons: wier verdwaasd gemoed Te dikwijls de Lente zag keeren, Ach! - zónder den Heere der Heeren Te 'danken,' voor al wat Hij doet! Vorige Volgende