Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] In dure tijden. 1. Denk niet dat ik voor geld of goed Mijn arme ziel verkoopen zou, Mijn vrolijk hart, mijn frisschen moed.... Dat's gladjes misgeschoten, Vrouw! Ik ken er nog in erger' nood Met minder handen aan hun lijf - En 't eerlijk zelfgewonnen brood Dunkt mij de beste mondkost, wijf! 2. Kom, veeg die traantjes van uw wang En geef me 'reis een lekkren zoen; Al zijn de tijden duur en bang, Wij zullen 't met wat minder doen: Maar niet geborgd, hoor, wijfje-lief! Dan is het beter nog gevast... En (moet ze springen tot gerief) Dan Peetmeû's doopgift uit de kast. [pagina 202] [p. 202] 3. Maar 't is, Goddank! zóó erg nog niet. Goddank!... zie, dàt's een troostrijk woord, Dat God ons eerlijk zwoegen ziet En ons gebed als Vader hoort: Hij helpt, wie zich te helpen tracht, Hij woont, waar liefde en vrede woont, Zijn hand is 't, die den wind verzacht En 't kaalgeschoren lam verschoont. 4. Kom dan, mijn allerliefste vrouw! Kom, veeg de traantjes uit uw oog; Kom, fiksch de handen uit de mouw, De blik vooruit, het hart omhoog!... En hadt ge 't, in uws Ouders huis, Wat meerder ruim, wat minder zwaar, Wat meerder lust, wat minder kruis - Ge wilt toch niet terug, niet waar? Vorige Volgende