Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] Probatum. 1. En of ge u al tot water huilt, Daar is 't niet meê gewonnen; En of ge knort, en of ge pruilt, 't Is alles onbegonnen: Neen, vrouwtjes! staat uw man zijn kruin Een beetje schuin, Of staat zijn muts een beetje scheef... Wat zwijgen en verdragen Wat zoetelijk te plagen, Of om een' zoen te vragen, - Dat helpt hem weer op dreef. 2. Het onweêr aan de huwlijkslucht Groeit lang soms in 't verborgen; Kom, jaag' die wolkjes op de vlugt, En vaag' ze weg, die zorgen; De zon der liefde, wen ze lacht, Heeft gróóte kracht, En scheurt de zwartste bui van een; [pagina 198] [p. 198] Wat zwijgen en verdragen, Wat zoetelijk te plagen, Of om een' zoen te vragen, Joeg menig onweêr heen. 3. Dus, vrouwtjes! houdt uw traantjes t'huis, Uw voorhoofd zonder rimpel, En denkt (is 't somtijds al niet pluis) 'Wie wijs is, stelt zich simpel:’ En 't staat u beter dan kleedij Van kant of z, Of wat ge draagt tot sier of tooi: Want zwijgen en verdragen, Of zoetelijk te plagen, En om een' zoen te vragen, Maakt ieder vrouwtje mooi, Vorige Volgende