Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] Avond- en morgenster. 1. 'k Ging 's avonds laat door 't straatje heen, De hemel was reeds donker; - Hoog boven mij een sterre scheen, Met vriendlijk lichtgeflonker: De sterre schoot haar straaltjes uit Door 't groene glas der vensterruit... Zeg! is het niet des lampjes licht, Dat schijnt op Klaartjes lief gezigt? 2. 'k Ging 's morgens vroeg door 't straatje heen, De hemel was nog donker; - Hoog boven mij een sterre scheen, Met vriendlijk lichtgeflonker; De sterre schoot haar straaltjes uit Door 't groene glas der vensterruit.... Zeg! is het niet des lampjes licht, Dat schijnt op Klaartjes lief gezigt? [pagina 142] [p. 142] 3. Mijne avondster, mijn morgenster! Ook Mij spoort gij tot werken; Al blinkt gij nu nog hoog en ver, Toch zal Uw glans mij sterken. Werp slechts een' enklen blik op mij, Als 'k vroeg en laat u ga voorbij, En zeg: - 'k wil stralen aan Uw' haard, Als ge óók, door werken, hebt bespaard! Vorige Volgende