Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] De bode. 'Wel Louwtje! waar r je zoo laat nog naar toe? De nacht is zoo donker en 't paard is zoo moê; Kom rusten, mijn ruitertje! kom er wat rusten: Kom binnen! daar vind je nog vuur aan den haard; Mooi Marregie heeft u het hoekje bewaard; Daar kan je wat eten en drinken met lusten!’ - Neen, moêrtje! dat mag er van nacht niet op staan: Ik haal gaauw de Meester uit Stad nog van daan; Ons Heerschap die heeft het weêr zwaar voor zijn kiezen; Maar Zondag, als 't wil, zit ik weêr bij je vuur: En zeg aan mijn Zoetert, al kijkt ze wat zuur, Ze zal er geen enkele zoen bij verliezen! - 'Nou, Schalk, r dan op maar!’ - een wakkere knaap! Als 't nood is, dan weet hij van honger noch slaap, En altijd tevreden en vrolijk van zinnen! Al heeft hij wat minder aan erf en aan vee, Ik geef hem mijn Marregie willig toch meê, Hij zal haar, God geev'et! te meer om beminnen.’ Vorige Volgende