Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Voor- en tegenwind. Gaat het tégen-wind, mê-Vrind, Laat een Schipper U dan leeren Te lavéren: Doe, alsof je er niet naar vroeg Om aan gindsche kust te komen, Maar zeil voort met wind en stroomen... En - ben je eenmaal ver genoeg, Wend dan over de' andren boeg! Gaat het vóór-de-wind, mê-Vrind! Leer van Stuurlui dan, bij 't zeilen Steeds te peilen: 't Water schijnt soms diep genoeg En er staat alligt geen baken.... Maar 't is kunst, weêr vlot te raken Als òf wind òf stroom te vroeg 't Scheepjen op het drooge joeg. [pagina 75] [p. 75] 3. Vóór- of tégenwind, mê-Vrind, Leer U werken - leer U wachten Dag en nachten! Haastig, komt altoos te vroeg, Neuswijs, zal het minste weten, Dom, heeft altijd wat vergeten, Langzaam, komt nooit tijds genoeg.... Kies dus steeds den regten boeg! Vorige Volgende