Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Vrind en vijand. 1. Een Vrind is vast een kostlijk ding! - Doch zoo 'k te bidden had daarnéven, Dan waar' 't (al schijn' het zonderling) Dat God mij Vijanden mogt geven: De vinnigste, die men kan zien, En liever honderd nog, dan tien! 2. o Kostbre spiegels voor 't Verstand, o Trouwe wachters voor de Zeden, o Prikkels voor de slappe hand; o Drijvers voor de trage leden.... Wat dank ik u, al menig jaar, Het beste, dat er in mij waar'. 3. Wie Vrinden vindt, is móóglijk goed; Maar, wie met Vijanden moet kampen, Wordt sterk van geest, rein van gemoed - Blijft staal en goud in 's levens rampen, Mits hij, regt warsch van toorn of haat, Met Dank vergelde 't goeddoend kwaad! [pagina 17] [p. 17] 4. Geef elk dan - God! wij bidden 't U, Een trouwen Vrind! Doch wil daarnéven (Zoolang Uw Wereld blijft als nu) Wat scherpe Vijanden ons geven: Wil - schiet óóit vriendenhand te kort, Dat ons een vijand wakker port! Vorige Volgende