Aan Neêrlands volk.
Wat ik, nu bijna 40 Jaar, eigenaardigs bij u opmerkte, met u dacht en 'voelde, in u liefhad of misprees, van u hoopte en voor u begeerde, mijn Volk! sprak ik méést uit in kleine Liedren en Dichten die, als gevleugeld zaadhulsel, door den adem des Tijds gedreven, overal zijn heengewaaid.
Thans (terwijl de Ouderdom reeds aanklopt!) heb ik 't Beste wat ik van die zaadkorrels terug kon vinden, hier, als in een Bloemhof, bijeengeplant, of 't zich, onder Gods Zegen, ontwikkelen mogt tot velerlei vrucht.