Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] Van een aapje. Ik ken een aapje, loos en vlug, Een baasjen onder de apen; Een rokjen dekt zijn' slanken rug, Een hoedje dekt zijn slapen; Wanneer hij voor zijn hokje staat, Denkt gij een' Heer te groeten, Maar als hij aan het klimmen gaat, Ziet gij zijn bloote voeten: - En wat ge dan nog verder ziet, Dat zeg ik niet.... Of waarom zou ik woorden spillen?.... Gij weet toch, Jongens (Meisjes)! wat men ziet, Als apen hoogop klimmen willen. Gij, aardige aapjes, klein en groot! Die hoedjes draagt en rokken, Och! denkt'reis aan uw beentjes bloot En blijft wat bij uw hokken: - Wie hooger zijn wil dan zijn staat, Of meer dan zijns gelijken, (Gij kunt er vast op gaan) die laat Zijn bloote beenen kijken: En wat ge dan nog verder ziet, Dat zeg ik niet.... Of waarom zou ik woorden spillen?.... Gij weet toch, Jongens (Meisjes)! wat men ziet, Als apen hoogop klimmen willen. Vorige Volgende