Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Vlasbloemetje. ‘Wat bloeit ge snel, wat welkt ge ras, Blaauw bloemetje van 't groene vlas! De zon rees pas ter middaghoogte; Van morgen stondt ge in volle praal, En nu reeds zijt ge dor en vaal En zaâmgeschrompeld van de droogte; Kijk! onbewimpeld zeg ik 't maar, Als Ik zoo'n aardig bloempje waar', Dan bloeide ik vast het heele jaar!’ - Ja! dat is allerliefst bedacht, Als men maar leeft voor pret en pracht, En niet tot werken en tot winnen; De mooije bloempjes, die ge ziet, Die zijn bij mij 't voornaamste niet.... Ik maak de draadjes voor uw linnen En oliezaden tot gerijf.... En als ik nu maar bloeijen blijf, Dan krijg je ligt geen hemd aan 't lijf. [pagina 123] [p. 123] Wanneer de winter komt in 't land, Dan zult gij menig ijdle plant Vertreden op den mesthoop vinden; Maar ik, al ben ik tweemaal dood, Dan leef ik nog voor klein en groot, Want linnen wordt papier, mêvrinden! Daarop leest ieder dan de leer: ‘Och bloei wat minder, werk wat meer... Van nut zijn, is de kostlijkste eer!’ - Vorige Volgende