Al de kinderliederen(1861)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Voorjaarsdag. De boomen ontluiken, de bloesem komt uit, De vogeltjes zingen met lieflijk geluid, De schaapjes die springen door 't groenende gras, Ik spring met ze meê, of ik zelf er een was. En weet ge, wáárom ik zoo spring en zoo zing? Die Winter dat vond ik zoo'n akelig ding; Toen had ik het koud in mijn' duffelsên jas, En denk 'reis, hoe koud dan een beedlaar wel was! Maar nu is het lekker en zacht op het land; Weg, mantel en das! in de kas aan den wand; Komt, jongens! naar buiten, en houdt je maar kras, Wij schelden hem luilak, die 't laatste daar was. Vorige Volgende