De canonizatie der heyligen en de excanonizatie van Paus Pius de V. in een gemeyn betoog van de sekere onsekerheyt der Roomsche heyligen
(1713)–M. Dolmans, Menso Heidenrijk– Auteursrechtvrij
[Folio †2v]
| |
Seer Waarde en by my Hoog-geachte Vrienden,DE Namaagschap en so veele Vriendelijke gunstbewijsen, als ick onophoudelijk en onverdient van uwe H. A. en W. ontfangen hebb' en noch daaglijks ontfange, doen my by wege van verplichting de vryheyt neemen, om dit Boekjen onder den Tijtel van de CANONIZATIE der HEYLIGEN, en de EX-CANONIZATIE van Paus PIUS de V. &c. aan uwe H. A. en W. op te dragen; in hoope dat sulks niet onaangenaam zijn sal: Waar in te meer meyne gesterkt te zijn door de verzeekering, dat t'zamen Leesgierige Liefhebbers zijt, van de beschrijvingen van Oude en Nieuwe voorvallen; insonderheyt van sulke die Godtsdienst raken, en dus strekken konnen tot ontdekking van de Valsche en ter verzegeling van de Ware. Hoedanige meer als een in dit Tractaatjen over nadrukkelijke Hooftstukken voor- | |
[Folio †3r]
| |
komen; en, so ick my inbeelde uytvoerigh en overtuygende klaar verhandelt, en uyt Aloude en Nieuwe Gedenk-Schriften der Roomsche Leeraren ten Toon gebragt worden. t'Samen behelsende een t'elkens meer inwortelend en op 't laatste t' eenemaal ongeneeslijk ingekankert verderf van Leer en Seden in de Roomsche Kerke; om 't welke te blanketten (dewijl 'er geen voorstant, of bescherming toe te vinden was in de H. Schriften; maar in 't tegendeel daar alles, 't welk sulk Verderf middagh klaar aan 't Sonne-licht bracht) men dan so veel gewaande Heylige met hare RELIQUIEN en onwaare Wonderen na 't voorbeeldt van 't Oude Heydendom moest uytdenken; daar toe Hare LEGENDEN, waar in vervat zijn Leugenen sonder Eynde, beschrijven, en die in plaats van de H. Schriften aan een Onwetend Volk ter lesing in de handt steeken. 't Welk dan aan sulke Gecanonizeerde Heylige en verdere so veele seltsame noyt meer gehoorde Wonderen, die op der selver Feestdagen van de Predikstoelen ook helder wierden uytgeblasen sich selven vergapende; door dit middel onder de onwetentheyt wierdt besloten gehouden, en sonder de minste proef te nemen over de Leerstukken niet alleen gerustelijk haar selven met den gemeynen slender hield vergenoegt; maar verders ook met hare oogen, op sulk een wijse verblindt, kon aansien dat t'elkens nieuwe stukken van Bygeloof, ja Afgoderye, | |
[Folio †3v]
| |
eerst in kleyne beginselen voort-gebracht, by vervolg van tijdt sterker geworden; en eyndelijk met de grootste luyster ter Kerke ingevoert, en ter onbetwistelijke aanneeming en opvolging aan haar voorgeschreven wierden. So als dit in verscheydene stukken in dit Tractaatjen uyt eygene Roomsche Schrijvers opgeheldert en met de bewijsen onwedersprekelijk daar gestelt is. Hoedanigh een Canonizeeren door de Roomsche Pausen dan so verr' is gegaan; dat se niet alleen ingewikkelt ter aanbiddinge hebben toegelaten, ja oock met uytdrukkelijke Bullen versterkt sodanige Heylige by duysenden, en hare RELIQUIEN, die noyt den aardtbodem betreden hebben: Maar dat se selfs oock in navolgingh van 't Heydendom als aanbiddelijke Heylige plechtelijk hebben verklaart, en opentlijk uytgeroepen de sulke, die als vervloekte Monsters van Wreedtheyt en rasernye, geduyrende haar geheele leven haar aanstelden tegens die, welke de waarheyt, so als se in Christus in de H. Schriften is voorgestelt, opentlijk beleden en voortplantten. Gelijk het selve niet alleen in voorige tijden is gebleeken by 't Canonizeeren van DOMINICUS die Grote Aanvoerder van de Bloed-Vlagge in de Kruysvaarten tegens de WALDENSEN onder SIMON MONTFORTSIUS, waar van pag. 520. tot 528. Maar oock noch in onse dagen by 't versch CANONIZEEREN van PIUS de V. door de tegenwoordige Paus | |
[Folio †4r]
| |
CLEMENS de XI. Welke PIUS een Man van een onversetbaar wreveligh gemoedt mede is geweest een seer wreede onmenschelijke Vervolger van de WALDENSEN, en van alle, die haar aan 't Roomsche Oppergebiedt, of geheel niet, of niet volstrektelijk wilden onderwerpen; Die dan over sulks 't selve Lot onder de Roomsche Christenheyt door de CANONIZATIE nu verkregen heeft, als eertijdts die allerwreedtste Tyran en bloedigste laatste Christen Vervolger de Heydensche Keyser MAXIMIANUS HERCULIUS, by welkers wreedt naturell dat van PIUS de V. pag. 239. reets vergeleeken is. Van welke Maximianus Herculius de Kardinaal Baronius in sijn Jaar-Registers Tom. 3. ad annum 307. §. 13. aldus schrijft: Hunc igitur tandem consecutus est finem Christiani nominis immanissimus hostis, carnifex sanctorum martyrum; quem tamen relatum inter Divos opera Maxentii generi, temploque auctum, numisma positum anno superiori demonstrat. Dat is: Derhalven heeft eyndelijk dit uyteynde verkregen de allerwreedtste Vyandt van de Christelijke naam, de Beul van de Heylige Martelaren; welken nochtans de Gedenkpenning gestelt in 't voorleden Jaar aantoont; dat hy onder de Heylige (of Goden) gebragt is door toedoen van sijn Schoonsoon Maxentius, en met een Tempel vereert. Terwijl die wreede Vervolgingen van PIUS de V. opgenomen en verdedigt van P. Mattheus Dolmans van de Order der Preek-Hee- | |
[Folio †4v]
| |
ren tot Maastricht; onder een overgroote lasterrijke beschrijving en uytroeping van den Predikstoel over de Leere en 't Leven der WALDENSEN, my dan genootdrukt hebben, om die geheele Stoffe uytvoeriger te verhandelen, en die onnosele Belijders van ware Godsdienst van alle uytgespogene lasterkladden te suyveren: Ja ook by te rugg' kaatsing de opgegeven ball met onwraakbare getuygnissen ook van Roomse Schrijvers te rugg' te dryven tegens het Voorhooft en de onbeschaamde Kaken van den Lasteraar selve. Onder verscheydene inmengsels van geschiedenissen ter verder opheldering van de stoffe, die, so ick my voorstell', geen verdriet onder het lesen sullen aanbrengen. Lees en herlees derhalven seer Waarde en Hoog-geëerde Heeren en Vermaagschapte Vrienden! dit Boekjen, voor 't welke ter Opdracht de Namen van uwe H. A. en W. gestelt zijn van Hem, die de eere heeft van sich selven te mogen noemen, en so lange hy leeft te moeten betuygen, dat hy is Seer Waarde, en by my Hoog-geëerde Vrienden Oom, Neef, Schoon-Vader en Broeder Uwe H. A. en W. Seer Onderdanige en Liefde toedragende M. Heydenryk. Maastricht den 12. Augusti 1713. |
|