| |
| |
| |
I. Grondbegrippen
1. Doel van de economische wetenschap
De mens wordt geconfronteerd met tal van verschijnselen waarvan hij het wezen niet zonder meer kan doorgronden. De wetenschappen trachten gezamenlijk de uiteenlopende gebeurtenissen die wij waarnemen, te verklaren. Dit betekent dat getracht wordt de verschijnselen logisch te ordenen en de samenhangen tussen de feiten bloot te leggen.
Elke wetenschap bestudeert de verschijnselen vanuit een bepaalde gezichtshoek. Zo benadert de biologie het verschijnsel ‘mens’ op een andere wijze dan de psychologie. De bijdrage, die de afzonderlijke wetenschappen tot onze kennis leveren is derhalve altijd in zoverre beperkt, dat het inzicht dat een wetenschap geeft, nooit een totaal inzicht in de verschijnselen inhoudt. Steeds wordt slechts het aspect belicht, dat a.h.w. binnen het gebied van de betrokken wetenschap ligt.
Wetenschap bedrijven betekent een onbegrensd herhalen van het woord: waarom? Als iemand, uitgaande van een willekeurig verschijnsel, deze vraag voortdurend zou stellen, zou hij al vrij spoedig het gebied van een groot aantal wetenschappen betreden. Hieruit blijkt wederom, dat de wetenschappen zich ieder afzonderlijk beperkingen opleggen. Op een bepaald moment is elke wetenschap tevreden en zij verfijnt de verkregen verklaring niet verder door nog eens naar het waarom te vragen.
Het spreekt vanzelf, dat deze beperking voor de beoefening van de wetenschappen ook noodzakelijk is. Hoewel men evenals op een examen voortdurend zou kunnen doorgaan met naar het waarom te vragen, weten wij allen welke onaangename situaties daaruit kunnen voortvloeien, zodat het heel goed te begrijpen is, dat elke wetenschap na haar bijdrage te hebben geleverd de fakkel met het vlammende woord - waarom? - aan een andere wetenschap overdraagt.
Ook het doel van de economie is het verklaren van verschijnselen, vanuit een bepaalde gezichtshoek. Voor de economie is dit uitgangspunt de schaarste. Er bestaat een spanning tussen de behoefte van de mensen aan voeding, kleding, auto's, toneelvoorstellingen en sterke dranken enerzijds, en de mate waarin deze behoeften kunnen worden
| |
| |
bevredigd anderzijds. Het woord ‘schaars’ moet goed worden onderscheiden van het begrip ‘zeldzaam’. Iets is zeldzaam, wanneer het in beperkte mate aanwezig is. Zo zijn rotte eieren in het algemeen zeldzaam. Daar er onder normale omstandigheden geen behoefte is aan dit soort eieren, zijn deze produkten niet schaars. Schaars worden deze eieren pas wanneer het optreden van een slechte spreker een plotselinge behoefte aan rotte eieren doet ontstaan. Hoe beter iemand in zijn behoeften kan voorzien, hoe groter zijn welvaart is.
Het bestaan van schaarste op zich zelf is nog geen voldoende basis voor het ontstaan van een economische wetenschap. Wanneer de bevredigingsmiddelen slechts op één manier zouden kunnen worden gebruikt, zou de vraag hoe men deze middelen moet aanwenden zich niet voordoen. De middelen, die ter bevrediging van onze behoeften beschikbaar zijn, zijn echter alternatief aanwendbaar, d.w.z. er kunnen verscheidene wegen mee worden ingeslagen. Een braakliggend stuk grond kan worden gebruikt voor de bouw van woningen, voor de landbouw of als recreatiegebied. Gegeven de schaarste, doet zich overal een economisch vraagstuk voor, waar een keuze moet worden gedaan. Het economisch handelen bestaat uit het kiezen uit een aantal alternatieven met het oog op de behoeftenbevrediging.
| |
Conclusie
Het doel van de economische wetenschap is het verklaren van de verschijnselen, die voortvloeien uit de schaarste en die bestaan uit het kiezen uit een reeks van verschillende mogelijkheden ter voorziening in de behoeften. Het is derhalve geen samenstel van regels om zo snel mogelijk rijk te worden.
| |
2. De behoeften en de bevredigingsmiddelen
In paragraaf 1 kwamen reeds enkele voorbeelden van behoeften ter sprake. Uit de gegeven opsomming blijkt, dat de economie volkomen neutraal staat tegenover de aard van de behoeften. Men zal misschien opmerken, dat sterke dranken ongezond zijn en het derhalve niet juist zou zijn van een schaarste aan jenever te spreken. Maar nog afgezien van de discussie, die hierover mogelijk is, berust een dergelijk oordeel in wezen op medische overwegingen. Ongemerkt hebben wij de grenzen der economie overschreden. De economie
| |
| |
verdiept zich niet verder in het ‘waarom’ van de behoeften. Waarom de één liever een rode dan een witte auto heeft en de ander liever een frans chanson dan een engelse song beluistert is voor een belangrijk deel een psychologisch vraagstuk, waarmee de economie zich niet bezighoudt. Voor de economie is de rangorde van de behoeften een gegeven.
Dit betekent intussen niet, dat deze behoeftenschema's, waarin de behoeften naar opklimmende graad van dringendheid gerangschikt zijn, voor de economie onbelangrijk zijn. Integendeel, het is juist één van de opgaven van deze wetenschap, aan te geven wat er zal gebeuren indien bv. plotseling de behoefte aan kleurentelevisie sterk toeneemt. Uitgaande van zo'n gegeven tracht de economische wetenschap de keten van reacties vast te stellen.
Reeds is gebleken, dat het woord behoefte niet alleen betrekking heeft op materiële behoeften. Schouwburg- en bioscoopbezoek staan hier op één lijn met aardappelen en groente. Verschillen die men tussen deze categorieën van behoeften meent te moeten waarnemen berusten steeds op in andere wetenschappen gemaakte indelingen.
Tegenover de onbegrensdheid van de behoeften staat de beperktheid van de bevredigingsmiddelen. Een bevredigingsmiddel is elk middel dat in een behoefte kan voorzien. Meestal worden de bevredigingsmiddelen goederen genoemd. Het goedsbegrip omvat dus zowel stoffelijke zaken als meer geestelijk gerichte genietingen. Het vermogen van een goed om in een behoefte te voorzien heet de nuttigheid van het goed. In de economie gaat het uiteraard om die goederen, die behalve nuttig ook schaars zijn. Zo zal men in het navolgende geen beschouwingen aantreffen over de lucht die wij inademen, omdat het hier een goed betreft dat weliswaar nuttig, maar niet schaars is.
| |
Conclusie
De economie spreekt geen enkel oordeel uit over de aard van de behoeften. Het begrip nuttigheid heeft dan ook uitsluitend betrekking op het vermogen van de goederen om in een behoefte te voorzien. Het behoeftenschema zelf vormt voor de economische wetenschap een gegeven, dat als uitgangspunt voor de economische analyse dienst doet. Het goedsbegrip is ruim in die zin, dat het niet beperkt is tot boter, kaas en eieren.
| |
| |
| |
3. Consumptie en produktie
Men kan de goederen verdelen in consumptiegoederen en kapitaalof produktiegoederen. Consumptiegoederen zoals brood, jurken en boeken kunnen direct in een behoefte voorzien. Het gebruiken van deze goederen wordt consumeren genoemd. De kapitaalgoederen zijn van belang voor de vervaardiging van de consumptiegoederen. Deze vervaardiging wordt met de term produktie aangeduid. Produktiegoederen, zoals deegmachines, naaimachines en persen, voorzien slechts indirect in behoeften.
Uiteindelijk is alle produktie op de consumptie gericht. De producent die deegmachines maakt, verricht evenzeer een activiteit die haar betekenis ontleent aan de consumptie, als de bakker die het brood maakt en aan de man brengt. Het verschil bestaat slechts uit de afstand tot de consument.
De consumptie, d.w.z. het verbruik van de geproduceerde goederen, vindt plaats in de consumptiehuishoudingen. Geproduceerd wordt in de bedrijfshuishoudingen. In het algemeen kan men bij de consumptiehuishoudingen aan de gezinnen en bij de bedrijfshuishoudingen aan ondernemingen denken.
| |
Conclusie
Het bevredigen van behoeften door het verbruik van geproduceerde goederen heet consumptie. Alle activiteit die ten doel heeft de bevredigingsmiddelen in een consumptierijpe toestand te brengen, wordt produktie genoemd. De consumptierijpe goederen heten consumptiegoederen en de goederen die hebben meegeholpen om deze toestand te bewerkstelligen zijn de kapitaalgoederen. Er wordt geconsumeerd in de gezinshuishoudingen en geproduceerd in de bedrijfshuishoudingen.
| |
4. De produktiefaktoren
Het geheel van de kapitaalgoederen in een land duidt men aan als het kapitaal van dat land. Om goed te laten uitkomen, dat het hier niet om een geldsom gaat, voegt men vaak het woord ‘reëel’ toe. Het reële kapitaal, d.w.z. alle machines, harken, gebouwen, telefoons e.d. bij elkaar, speelt een belangrijke rol bij de produktie. Het kapitaal vormt dan ook één van de drie produktiefaktoren.
| |
| |
De beide andere produktiefaktoren zijn de natuur en de menselijke arbeid. Ook deze twee spelen bij de totstandkoming van een goed een voorname rol. De natuur levert o.a. de grond, zonder welke geen produktie denkbaar is. De arbeid, zowel de lichamelijke als de geestelijke, is eveneens een noodzakelijke schakel in het produktieproces.
Natuur en arbeid worden tezamen wel eens de oorspronkelijke produktiefaktoren genoemd. Ze waren bij wijze van spreken vanaf het begin van het menselijk leven op aarde aanwezig. Het kapitaal daarentegen is een afgeleide produktiefactor. Kapitaal is er niet, maar moet worden gemaakt. In een primitieve toestand haalt de visser de vissen met zijn handen uit het water. Door tijdelijk zijn consumptie te beperken kan hij tijd vrij maken om een net (d.i. een kapitaalgoed!) te knopen. Met dit net kan hij per tijdseenheid meer vissen uit het water halen. De nu vrij gekomen tijd kan voor andere doeleinden worden gebruikt.
| |
Conclusie
Er zijn drie produktiefactoren: natuur, arbeid en kapitaal.
| |
5. De arbeidsverdeling en de ruil
De produktiviteit, d.w.z. de produktie per arbeider, neemt niet alleen toe door kapitaalvorming, doch ook door de zg. arbeidsverdeling. De mensheid heeft al vroeg ontdekt, dat het verstandig is, wanneer ieder zich toelegt op slechts een klein onderdeel van het maatschappelijke produktieproces. Ieder mens blinkt meestal in een bepaald vak uit en het is begrijpelijk, dat de totale produktie kan worden verhoogd, wanneer elk mens zoveel mogelijk zijn eigen capaciteiten uitbuit. Door de arbeidsverdeling verkrijgen de mensen routine in de door hen uitgevoerde werkzaamheden, terwijl bovendien de vakbekwaamheid kan worden verhoogd door ook bij het onderwijs met de toekomstige specialisatie rekening te houden.
Een ver doorgevoerde arbeidsverdeling is intussen alleen mogelijk bij een goed ontwikkeld ruilverkeer. Wanneer bijna niemand iets maakt waarmede men in eigen behoeften kan voorzien, moet er de zekerheid bestaan, dat de consumptiegoederen door ruil kunnen worden verkregen. Men zal verwachten, dat in een maatschappij waarin de arbeidsverdeling nog niet zo ver is voortgeschreden als in
| |
| |
onze samenleving, ook het ruilverkeer primitiever verloopt. Dit is ook inderdaad het geval. Goederen worden tegen goederen geruild, de z.g. ruil in natura en eerst langzaam worden bepaalde voorwerpen van waarde als tussenschakel ingevoerd, tot tenslotte het geld als algemeen aanvaard ruilmiddel wordt gebezigd. Het verrichten van werkzaamheden bij de produktie, het ontvangen van loon, het overhandigen van geld en het ontvangen van consumptiegoederen in de winkel is in de plaats gekomen van het ruilen van berevellen tegen vissen.
| |
Conclusie
De arbeidsverdeling met de consequenties voor het ruilverkeer vormt een fascinerend probleem.
| |
6. De organisatie van het economisch leven
Men kan zich afvragen hoe het komt, dat ieder mens rustig zijn eigen bescheiden taak vervult, terwijl hij nooit in staat zou zijn zelf de goederen te maken die hij voor eigen levensonderhoud nodig heeft. Zowel het probleem van de kapitaalvorming als het vraagstuk van de arbeidsverdeling zijn al voldoende om ons te doen afvragen of hier niet geweldige organisatieproblemen liggen. De organisatie van een feest geeft, althans wanneer men het tot een goed einde wil brengen, al heel wat moeilijkheden, hoewel het aantal deelnemers beperkt is en de organisator meestal goed bekend is met de typische fuifnummers. Hoe worden nu in onze maatschappij de grote organisatorische problemen tot een oplossing gebracht?
In principe zijn er twee mogelijkheden, die nog al ver uit elkaar liggen. Of men tracht alles van bovenaf tot in de kleinste details te regelen of men laat iedereen maar zijn gang gaan. De gastheer op het feest kan alles van te voren tot in de puntjes organiseren, hij kan ook niets regelen en hoopt dan dat er een soort spontane orde ontstaat. In het eerste geval spreken wij van een centraal geleide economie, in het tweede geval van een vrije ruilverkeershuishouding. Hoewel in de werkelijkheid uitsluitend mengvormen voorkomen, lijken onze westerse economieën nog het meest op een vrije verkeershuishouding en we zullen dus zeker moeten nagaan hoe in een dergelijk geval het organisatieprobleem, bestaande uit het economisch
| |
| |
omgaan met de middelen die ons ten dienste staan, wordt opgelost. In Rusland staat de organisatie van het economisch leven dichter bij die van een centraal geleide economie.
| |
Conclusie
In onze moderne samenleving zijn de gezins- en bedrijfshuishoudingen vrij in het nemen van beslissingen over de consumptie en de produktie, maar de overheid speelt toch een belangrijke rol in het economisch leven door aan de consumenten en producenten allerlei beperkingen op te leggen.
| |
7. De data van de economie
Reeds is gebleken, dat aan de economie grenzen zijn gesteld. Zo wordt wat de consumptie betreft het waarom van de behoeften niet verder onderzocht, terwijl wat de produktie betreft niet wordt ingegaan op de wijze waarop de kapitaalgoederen technisch worden geconstrueerd. M.a.w. ook de ontwikkeling van de techniek is een gegeven, dat de economie niet verder verklaart en waarvan de verklaring derhalve aan andere wetenschappen wordt overgelaten.
Feiten die voor de economie het karakter van gegevens dragen worden de data van de economie genoemd. De data vormen de begrenzing van het gebied, waarbinnen zich de economische wetenschap beweegt. Een econoom acht een verschijnsel verklaard, wanneer hij het heeft herleid tot de data. De ‘waarom’-vraag wordt dan niet meer gesteld. Tot de data behoort ook de juridische en sociale organisatie van de maatschappij, waarover in de vorige paragraaf is gesproken. Waarom in Rusland de economie centraal geleid wordt, is geen economisch vraagstuk. De economische wetenschap onderzoekt slechts de economische gevolgen van een dergelijk feit. Tenslotte worden ook tot de data gerekend de beschikbare hoeveelheden en kwaliteiten van de produktiefaktoren. Bij onze redeneringen gaan wij dus uit van de hoeveelheden die van de produktiefaktoren aanwezig zijn, maar we onderzoeken niet hoe deze hoeveelheid is ontstaan. Ook wordt niet ingegaan op bv. de kwaliteit van de produktiefaktor arbeid. Deze kwaliteit kan van land tot land wisselen, doch dit feit is voor de economie een gegeven.
| |
| |
De vier data zijn dus:
1. | de behoeftenschema's van de consumenten |
2. | de beschikbare hoeveelheden en kwaliteiten van de produktiefaktoren |
3. | de juridische en sociale organisatie van de maatschappij |
4. | de stand van de technische kennis. |
Intussen moet de begrenzing van de economie door deze vier data niet als een te scherpe grenslijn worden opgevat. Er zijn problemen van maatschappelijke aard die zo dicht aan de grens liggen, dat het gevaar bestaat dat geen enkele wetenschap deze problemen aanpakt. In die gevallen is een gebiedsoverschrijding niet alleen mogelijk, maar ook wenselijk. Een voorbeeld hiervan is de reclame. Door het maken van reclame kunnen de mensen worden beïnvloed om bv. in plaats van een Ford een Citroën te kopen. Streng genomen is dit feit voor de econoom een gegeven, maar de reclame zelf heeft zovele economische facetten, dat het niet goed mogelijk is het effect van de reclame op de behoeften buiten de analyse te houden. Ook wanneer men als econoom nadenkt over de onderontwikkelde gebieden, zal men niet voorbij kunnen gaan aan de wisselwerking van de technische ontwikkeling en de economische omstandigheden.
| |
Conclusie
De grenzen van de economie worden gevormd door de data. Daar juist aan de grenzen vaak interessante problemen liggen moeten deze grenzen eerder als een strook dan als een lijn worden opgevat.
| |
8. Vergelijking met andere wetenschappen
Wanneer men de economie vergelijkt met bv. de natuurkunde, de scheikunde en de biologie, valt het op dat in deze wetenschappen het experiment een veel grotere rol speelt. In de laboratoria worden proeven genomen en worden allerlei verschijnselen onder vaak ideale omstandigheden bestudeerd. Het ideale schuilt dan vooral hierin, dat men bepaalde factoren bij wijze van eerste benadering constant kan houden. Zo blijkt experimenteel, dat bij lage druk het produkt van druk en volume van een gas constant is. Deze wet van Boyle
| |
| |
geldt echter alleen maar indien men bij het veranderen van het volume, de temperatuur van het gas niet wijzigt. Doet men dit wel dan wordt het gedrag van het gas ingewikkelder.
Het laboratoriumexperiment is voor de natuurwetenschappen een machtig hulpmiddel gebleken, omdat op die manier ingewikkelde problemen kunnen worden vereenvoudigd. In de economie zijn dergelijke experimenten niet mogelijk. Wanneer men bv. wil weten wat er zal gebeuren, wanneer de lonen van de handarbeiders worden verhoogd, kan men bezwaarlijk eerst honderd arbeiders gedurende enige tijd in een afgesloten gebied brengen teneinde onder geïsoleerde omstandigheden hun economisch gedrag te bestuderen. Men kan niet door het omdraaien van een knop de levende werkelijkheid bevriezen.
Hoewel de economie derhalve niet bepaalde factoren constant kan houden, is dit wel mogelijk bij het denken over economische samenhangen. In het voorbeeld van de loonsverhoging van de handarbeiders kan men bv. voorlopig afzien van het besteden van het extra inkomen in het buitenland. Dan nemen we dus eenvoudigheidshalve aan, dat evenveel in het buitenland wordt besteed als vroeger. De hoeveelheid geld, die naar het buitenland vloeit wordt constant gedacht. Het afzien van bepaalde omstandigheden, resp. het constant houden van bepaalde factoren wordt het hanteren van de ceteris paribus conditie genoemd. Om inzicht te krijgen in gecompliceerde economische situaties maakt men bij de redeneringen veel van deze conditie gebruik.
Alvorens men de getrokken conclusies op de werkelijkheid toepast, moet men wel eerst grondig onderzoeken of is voldaan aan de ceteris paribus conditie. Als in werkelijkheid de arbeiders hun extra loon wel geheel in het buitenland besteden, heeft dat een heel andere economische betekenis dan wanneer het extra ontvangen geld uitsluitend in het binnenland wordt besteed. Afwijkingen tussen theorie en werkelijkheid moeten dan worden verklaard uit het feit, dat één of meer van de factoren die constant werden gedacht, in feite toch veranderen.
| |
Conclusie
Terwijl de natuurwetenschappen de ceteris paribus conditie metterdaad in het laboratorium toepassen, is de economie genoodzaakt deze conditie te hanteren bij het denken over de economische verschijnselen.
| |
| |
| |
9. Slotopmerkingen
Dit hoofdstuk heeft ons geleerd, dat de economische wetenschap de verschijnselen tracht te verklaren die voortvloeien uit de spanning tussen behoeften en bevredigingsmiddelen. De mensheid tracht deze spanning op te heffen door de produktie van zoveel mogelijk goederen. Daarbij moet steeds worden bepaald welke goederen zullen worden gemaakt, omdat er tal van alternatieven zijn. Hoewel tenslotte alle produktie gericht is op de consumptie, worden soms lange omwegen ingeslagen. Het inslaan van deze produktie-omwegen leidt echter tenslotte tot een produktie die groter is dan wanneer men de fabricage van kapitaalgoederen achterwege had gelaten. De produktiviteit wordt niet alleen door de vorming van kapitaal, maar ook door de arbeidsverdeling gunstig beïnvloed.
Het verklaren van een economisch verschijnsel betekent het opsporen van de oorzaken van het verschijnsel. Het tot in het oneindige zoeken naar steeds dieper en verderweg liggende oorzaken wordt vermeden door ergens een grens te stellen. Deze grens wordt gevormd door de data. Een van de data heeft betrekking op de organisatie van het economisch leven. Steeds houden wij een westerse samenleving voor ogen, waarin in principe vrijheid van consumptie en produktie is.
Daar het aantal oorzaken dat een economisch verschijnsel beinvloedt vaak zeer groot is, wordt veel gebruik gemaakt van de ceteris paribus conditie, volgens welke bepaalde factoren in eerste aanleg constant worden gedacht.
| |
10. Vragen
1. | Lever kritiek op de volgende redenering: ‘Brood is niet schaars, want wij kunnen het in overvloed krijgen’. |
| |
2. | Is een auto een kapitaal- of een consumptiegoed? |
| |
3. | Iemand zegt, dat het de bedoeling van de economie is, aan te geven op welke manier Philips zoveel mogelijk winst kan maken. Is dat juist? |
| |
| |
4. | Welke van de volgende verschijnselen moet de economie verklaren en welke niet:
a. | de boterprijs wordt ƒ 0.50 per pond hoger. |
| |
b. | de economieleraar wenst voortaan meer boter bij de vis. |
| |
c. | door een technische verbetering wordt het vetgehalte van boter hoger. |
| |
d. | door mond- en klauwzeer worden een aantal koeien buiten werking gesteld. |
|
|
|