Pioniers van een verenigd Europa
(1998)–Annemarie van Heerikhuizen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
5 G.J.N.M. Ruygers (1911-1970)InleidingEen jaar na de aanvaarding van de motie-Van der Goes/Serrarens I/II, maakte de vice-voorzitter en buitenlandspecialist van de PvdA, G.J.N.M. Ruygers - tevens de derde ondertekenaar van het stuk van 1948 - de balans op van een jaar Westeuropese politiek.Ga naar voetnoot1 Volgens hem was er bitter weinig terechtgekomen van ‘het wezenlijke’ van de motie: gezagsopdracht aan bovennationale organen.Ga naar voetnoot2 De bij het Verdrag van Brussel totstandgekomen Westerse Unie bood weliswaar ruimte voor ‘maximale samenwerking tussen de vijf betrokken landen’, maar had met name op economisch gebied ‘weinig grootse resultaten’ opgeleverd.Ga naar voetnoot3 Toch was het zo, aldus Ruygers, dat ‘[d]e wereld is aangeland in een stadium der geschiedenis, waarin de vorming van grotere eenheden zich met een zekere onvermijdelijkheid zal voltrekken’. ‘Het democratisch socialisme moest zich derhalve richten op ‘een politiek, die ernst maakt met de gedachte van een werkelijke internationaliteit, die de Internationale niet alleen zingt, maar haar tot object maakt van de dagelijkse, moeitevolle en ook minder spectaculaire arbeid van de practische politiek’.Ga naar voetnoot4 ‘Practische politiek’ betekende volgens Ruy- | |
[pagina 118]
| |
gers dat de grondslag van een verenigd Europa gezocht moest worden ‘in zijn economische eenheid’.Ga naar voetnoot5 ‘Het is vanzelfsprekend’, zo betoogde hij in de Kamer, ‘dat een veelheid van nationale economieën (...) niet van vandaag op morgen van boven af tot een eenheid kan worden gedecreteerd zonder het gevaar te lopen op economisch en sociaal gebied tot ruïneuze gevolgen te leiden’. En hij vervolgde: ‘Iedereen, die iets van deze materie afweet, weet, hoe deze eenmaking slechts geleidelijk bereikt kan worden, van onderop, niet met leuzen en propaganda, maar in een sfeer van uiterste zakelijkheid en deskundigheid’.Ga naar voetnoot6 Eenheid diende te groeien ‘stap voor stap, met practische daden van samenwerking en (...) op zo concreet mogelijke punten’.Ga naar voetnoot7 Een visie die overigens mede door anticommunistische denkbeelden werd ingegeven: ‘Als Rusland (...) met Europa zou zijn gelijk gekomen en de democratie zou niet in staat blijken beter dan de dictatuur het vraagstuk van de welvaart aan te kunnen, hoe komen we dan te staan in de afweer van het communisme?’.Ga naar voetnoot8 Ruygers' benaderingswijze van het bovennationale vraagstuk verdient allereerst nadere toelichting aan de hand van zijn persoonlijke voorgeschiedenis. Ruygers was namelijk van huis uit absoluut | |
[pagina 119]
| |
geen liefhebber van de Internationale, noch van ‘practische politiek’. Desalniettemin vond hij zijn weg naar het Europese federalisme. | |
Een voorgeschiedenis (1)Gerardus Johannes Nicolaas Maria (Geert) Ruygers, geboren in Rotterdam in 1911 als zoon van katholieke ouders, bracht zijn jeugdjaren door in Breda. Na een studie Nederlands aan de Katholieke Leergangen in Tilburg, werd hij leraar Nederlands in Roosendaal.Ga naar voetnoot9 In 1935 richtte hij het regionaal-patriottische tijdschrift Brabantia Nostra op, waarvan hij hoofdredacteur werd.Ga naar voetnoot10 Ruygers bepleitte in dit blad een volwaardige positie van het katholieke Brabant binnen het geheel der ‘dietse’ landen, op grondslag van het beginsel van de ‘eenheid in verscheidenheid’: ‘...de eenheid van deze landen [de dietse landen] is een eenheid in verscheidenheid (...) Eenheid is geen eenderheid. Op de weg naar eender-making is men sinds het begin der 19e eeuw steeds verder gegaan (...) Tegenover die eenheid, stelde Brabantia Nostra de eenheid, die bestaat in een harmonie der delen, elk deel laten zijn eigen kleur en zijn eigen waarden.’Ga naar voetnoot11 Een volwaardige positie van Brabant kon een tegenkracht vormen tegen wat hij als de grootste bedreiging van zijn tijd beschouwde: het onchristelijk individualisme, zich manifesterend in een voor hem onaanvaardbare verbrokkelde politieke democratie. Waar het zijns inziens in Nederland eind jaren dertig aan ontbrak, was een op de christelijke Middeleeuwen gemodelleerd organisch orde- en gemeenschapsbesef. In het katholieke Brabant evenwel werd de betekenis van werkelijke gemeenschapszin nog volop recht gedaan, wat volgens Ruygers tot uiting kwam in de hechte Brabantse familieban- | |
[pagina 120]
| |
den.Ga naar voetnoot12 Eind jaren dertig publiceerde hij in het landelijk opgezette blad Het Gemeenebest gelijkluidende artikelen, zij het dat hij zijn dietse voorliefde toen niet meer zo nadrukkelijk plaatste in een uitsluitend Brabants kader.Ga naar voetnoot13 Ruygers stelde zich op het standpunt dat de Nederlandse gemeenschapszin niet op ‘vreemd model’ mocht worden afgestemd; onze ‘nationale fierheid’ moest zich hiertegen verzetten. Desalniettemin hadden Latijns georiënteerde fascistische bewegingen als het Nationaal Front zijn belangstelling.Ga naar voetnoot14 In zijn artikelen voor het weekblad De Unie (het orgaan van de Nederlandse Unie, waarin Brabantia Nostra is opgegaan en waarvan Ruygers wederom de | |
[pagina 121]
| |
functie van hoofdredacteur bekleedde) verkondigde hij het standpunt dat de Nederlandse Unie op buitenlands gebied ‘positief’ mee moest werken aan de totstandkoming van een ‘nieuwe Europese orde’: ‘Op buitenlands gebied wil de Nederlandse Unie positief meebouwen aan een nieuwe Europese orde. Zij wil niet langer dat ons volk een plaats van afzondering inneemt tussen de volkeren van Europa, maar zij wil dat ons volk naast Duitsland in het komende Europa zijn plaats en zijn taak zal veroveren en vervullen.’Ga naar voetnoot15 Voor Ruygers betekende de oorlog een zegenrijk keerpunt in de geschiedenis van de mensheid, een triomf namelijk van de gemeenschapsgedachte over het zijns inziens verderfelijke individualisme. In de brochure Volkseenheid, bedoeld als toelichting op het programma van de Nederlandse Unie, schreef hij over de overwinning van de gemeenschapsgedachte als ‘de grote omwenteling van Europa in de 20ste eeuw’. ‘In Duitsland, Italië en Portugal heeft die omwenteling zich reeds voltrokken en zij heeft het aanschijn van Europa veranderd’. In Nederland wisten ‘de besten’ al lang dat deze omwenteling niet aan Nederland voorbij zou gaan.Ga naar voetnoot16 Tot zover nog geen teken van federalistische sympathieën bij Ruygers. Integendeel: in staatkundige termen vertaald kwamen zijn denkbeelden erop neer dat hij geen voorstander van welk soort federalisme ook kon zijn. ‘Men moet de volksgemeenschap zien als een organische eenheid, waar ieder gewest zijn plaats heeft in het kader van het geheel en gericht is op het algemeen doel’, zo stelde hij. ‘Maar’, zo voegde hij eraan toe, ‘van de andere kant mag omwille van de eenheid de verscheidenheid niet worden opgeofferd (...) Wij willen geen stijlloze massa, maar een ordevol, harmonisch geheel, waar ieder op eigen plaats de eigen taak vervult, met behoud van eigen karakter, maar dienstbaar aan het geheel’.Ga naar voetnoot17 | |
Een voorgeschiedenis (2)In zijn in augustus 1943 anoniem verschenen artikel ‘Partijvorming, maar op welke grondslag?’, opperde Ruygers voor het eerst de | |
[pagina 122]
| |
gedachte van een meer-partijensysteem.Ga naar voetnoot18 Dit idee werkte hij later als volgt uit. Allereerst was er de kant van het ‘behoud’: ‘aan dezen kant staan allen, die met zoo weinig mogelijke hervormingen terug willen naar den 9en Mei 1940’. Lijnrecht tegenover deze richting stond die van de ‘omverwerping’: ‘aan dezen kant zullen de communisten staan’. Tussen deze twee groepen in was er dan plaats voor een nieuwe partij: ‘zij zal personalistisch moeten zijn door te bewijzen, dat het, ook in de politiek, uiteindelijk niet gaat om materiële aangelegenheden, maar om de geestelijke en zedelijke verheffing van ons volk.’Ga naar voetnoot19 In zijn publicatie Socialisme, vroeger en nu sprak Ruygers zich uit voor het zogenaamde personalistisch socialisme. ‘In het socialisme gaat het uiteindelijk om de menschelijke persoonlijkheid’ en ‘boven de wieg van ieder socialist hangt de vraag: wat dunkt u van den mensch?’.Ga naar voetnoot20 Personalistisch socialisme kende geen Marxistische dogmatiek en was daardoor aanvaardbaar voor gelovige christenen. Ruygers' argumentatie vertoont sterke gelijkenis met het denken van de Franse personalist Jacques Maritain.Ga naar voetnoot21 De terminologie van Maritain hanterend, sprak Ruygers over het terrein van de ‘Katholieke Aktie’ dat, betrekking hebbend op het geestelijke, een katholiek eenheidsfront vereiste. Anderzijds was er het terrein van de ‘Politieke Actie’, van de maatschappelijke diversiteit, waar samengewerkt moest worden met andersgezinden. Katholieken was het dus toegestaan deel te nemen aan samenwerkingsverbanden die zich lieten inspireren door het personalistisch socialisme: de Nederlandse Volksbeweging en de na de oorlog op federalistische grondslag | |
[pagina 123]
| |
opgezette Partij van de Arbeid.Ga naar voetnoot22 Ruygers heeft na de oorlog in de functie van hoofdredacteur van het blad De Katholiek in de Partij van de Arbeid (orgaan van de Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA) zijn denkbeelden te vuur en te zwaard verdedigd en menige pennenstrijd gevoerd met aanhangers van de Katholieke Volkspartij.Ga naar voetnoot23 In 1954 doorstond hij de zware beproeving van het bisschoppelijk mandement dat katholieken in een partij als de PvdA tot herbezinning maande op hun katholieke beginselen, en aandrong op herstel van de katholieke eenheid in de politiek.Ga naar voetnoot24 Overigens vond Ruygers daartoe de kracht vanuit bovenal apostolische overwegingen: katholieken oefenden zijns inziens ‘heilzame invloed uit op de PvdA’.Ga naar voetnoot25 Maar in 1949, het jaar van de motie-Van der Goes/Serrarens III, gaf Ruygers nog blijk van een onbevreesde PvdA-gezindheid. In alle openheid bracht hij naar voren dat juist een breed opgezette partij als de PvdA, pionierswerk had verricht voor Europa. ‘Het federalisme als politieke oplossing voor de diverse Europese vraagstukken heeft geen toekomst’, zo betoogde hij, ‘wanneer de mensen ook niet in geestelijk opzicht federalistisch leren denken’.Ga naar voetnoot26 | |
Praktische politiekRuygers' bijdrage aan het debat over het bovennationale vraagstuk droeg hier en daar nog de sporen van zijn politieke verleden. Zo lanceerde hij opnieuw, maar nu als equivalent van het democratisch federalisme, het beginsel van ‘eenheid in verscheidenheid’. ‘Het | |
[pagina 124]
| |
beginsel van het federalisme is het beginsel van de eenheid in verscheidenheid’, zo was zijn standpunt en: ‘Het federalisme wil een grootere eenheid, maar het wil deze eenheid niet laten uitmonden in een totale collectiveering’.Ga naar voetnoot27 Als kenner van zowel christelijke als sociaal-democratische ordeningsprincipes voegde hij aan zijn federalistisch gezichtspunt toe, ‘dat de beginselen van subsidiariteit, souvereiniteit in eigen kring en functioneele decentralisatie ook iets te zeggen hebben op het terrein van de internationale samenleving’.Ga naar voetnoot28 Hoge verwachtingen koesterde hij echter bovenal van een zodanig beginsel dat, zoals het socialistisch functionalisme, algemene belangen voorop stelde.Ga naar voetnoot29 Een variatie op het waterschapsdenken van Van der Goes: ‘Toen we in ons eigen land begonnen met de drooglegging van de Zuiderzee, toen werden in verschillende gemeenten protestverenigingen opgericht van vissers, die zich in hun bestaan bedreigd gevoelden. Maar het algemeen belang van de drooglegging was zo overwegend, dat wegen werden gezocht om de gedupeerde vissers andere werkgelegenheid te geven. Voor dezelfde taak staan we nu op Europees plan. En de socialistische beweging zou een constructieve bijdrage kunnen leveren tot de oplossing van de vraagstukken van deze tijd, als zij ten deze positieve voorstellen zou weten uit te werken.’Ga naar voetnoot30 Ruygers wierp zich derhalve op als pleitbezorger van de richting van het functionalisme in de Europese politiek, en hij legde net als Van der Goes grote belangstelling aan de dag voor een organisatie als de EGKS die aan het socialistische model leek te kunnen beantwoorden.Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 125]
| |
Zoals gezegd wenste Ruygers socialistische politiek af te stemmen op het voeren van ‘praktische politiek’.Ga naar voetnoot32 Eenmaking van Europa behoorde te geschieden ‘niet met leuzen en propaganda, maar in een sfeer van uiterste zakelijkheid en deskundigheid’. De betekenis van de motie-Van der Goes/Serrarens II zag hij derhalve gelegen in het dichterbij brengen van ‘reëel’ en ‘constructief’ federalisme.Ga naar voetnoot33 Toch had hij ook fundamentele kritiek op de motie, omdat deze geen realistisch beeld gaf van de verschillende politieke richtingen in de Tweede Kamer: ‘In de Kamer staan twee richtingen ten aanzien van ons buitenlands beleid duidelijk tegenover elkaar. Aan de ene kant Welter [vertegenwoordiger van de Katholieke Nationale Partij], die het enge nationale belang en de volstrekte nationale souvereiniteit proclameert tot de grondslagen van onze buitenlandse politiek, aan de andere kant de Partij van de Arbeid, die weigert de nationale kaders als uitgangspunt en uitsluitende doelstelling onzer buitenlandse politiek te aanvaarden. Tussen deze twee duidelijk tegenstrijdige standpunten aarzelen de overige.’ Ruygers etaleerde zich door deze visie als man van bij uitstek realistische standpunten. Dat kwam ook tot uiting in zijn poging begrip te kweken voor het terughoudende standpunt van Engeland inzake de bovennationale idee: ‘Engeland staat niet afwijzend tegenover de Europese samenwerking (...) maar het wil van tevoren concreet weten, waar, op welk gebied en voor hoever. Men kan dat | |
[pagina 126]
| |
een land als Engeland, met verantwoordelijkheden over de gehele wereld, niet kwalijk nemen.’Ga naar voetnoot35 Daarbij kwam, dat Ruygers vanuit ‘praktisch’ oogpunt economische overwegingen altijd zwaar liet wegen. Een continentaal Europa, zoals voorgestaan door Marga Klompé, verwierp hij omdat ‘een continentale eenheid, zonder voldoende contacten met de buiten-Europese gebieden, met name ook met de Common Wealth te geringe bestaansmogelijkheid heeft’.Ga naar voetnoot36 Het idee van een ‘derde weg’ voor Europa, door hem nog bepleit in 1946, liet hij varen omdat Europa én op militair én op economisch gebied samen moest werken met de Verenigde Staten.Ga naar voetnoot37 Gewezen moet voorts worden op zijn zakelijke standpunt ten aanzien van Duitsland en zijn pleidooi ‘buiten-economische realia’ ter zijde te schuiven: ‘De vrees voor een hernieuwde Duitse agressie (...) werkt remmend op de inschakeling van Duitsland in de economische reconstructie in Europa. Al deze buiten-economische realia hebben een nadelige invloed op hetgeen er op economisch gebied dringend zou moeten gebeuren. En dan laat ik hier nog buiten beschouwing, hoe de politieke scheidsmuur van het ijzeren gordijn een economische scheidsmuur tot gevolg heeft, die de West-Europese economie voor grote vraagstukken stelt.’Ga naar voetnoot38 Overigens ontkwam Ruygers vanwege die politieke scheidsmuur van het IJzeren Gordijn, niet aan soms krachtige ideologische stellingna- | |
[pagina 127]
| |
mes. Inschakeling van Duitsland had dus zijn nut voor ‘het winnen van de koude oorlog’.Ga naar voetnoot39 Op het spel stond ‘de gehele Europese wijze van denken en leven, bovenal (...) de vrijheid’: ‘De moord op Petkof [leider van de oppositionele boerenpartij in Bulgarije] is er het bewijs van geweest, dat achter het ijzeren gordijn de politieke vrijheid heeft opgehouden te bestaan, de arrestatie van kardinaal Mindszenty en de Lutherse bisschop Ordass is er het bewijs van, dat het met de geestelijke vrijheid niet anders is. De grootste eenheid en samenwerking is in Europa geboden, omdat wij geconfronteerd staan tegenover de dreiging van een systeem, dat de Christelijke en de humanistische wereld niet anders ervaren kan dan als de verschrikking van de demon uit de afgrond.’Ga naar voetnoot40 | |
Europese aktiviteitenBij de Assemblée van de Raad van Europa vervulde Ruygers de functie van plaatsvervangend lid van de Commissie voor het Reglement en de Privileges. Deze commissie hield zich onder meer bezig met de procedure en het reglement van de Assemblée, een reglement dat in 1951 in definitieve vorm werd aanvaard.Ga naar voetnoot41 In het partijblad Paraat, verschenen zijn ‘Brieven uit Straatsburg’ waarin hij niet naliet reclame te maken voor ‘praktische politiek’.Ga naar voetnoot42 De Nederlandse delegatie kreeg een compliment toebedeeld: met uitzondering van Serrarens, hield ze zich verre van bevlogen federalistische stemmingmakerij. Dit in grote tegensteling tot de leden van de Europese Beweging, zo schreef hij verontwaardigd, die ‘allerlei goedkope slogans’ de wereld instuurden, zoals ‘Europa zal in Augustus 1950 verenigd worden, of nooit’.Ga naar voetnoot43 ‘In feite is het nog steeds zo’, schreef Ruygers in een vervolg op zijn brieven ‘dat een Europa nog niet bestaat, maar nog slechts een groot aantal naties, | |
[pagina 128]
| |
voor wie geldt: zoveel hoofden, zoveel zinnen’.Ga naar voetnoot44 Desalniettemin ontlokte de Raad van Europa als nieuw internationaal fenomeen, ook bevlogen woorden bij hem. In zijn publicatie Over Straatsburg tot een Verenigd Europa, een uitgave van de PvdA, schreef hij: ‘Voor het eerst in de Europese geschiedenis waren hier [in Straatsburg] afgevaardigden uit 12 verschillende landen bijeen, die in een geest van Europees verantwoordelijkheidsbesef samenwerkten aan de taak van Europa's eenheid’. De Assemblée was erin geslaagd ‘het stuwende element in een aantal concrete en in het algemeen realistische formuleringen vast te leggen’.Ga naar voetnoot45 In het blad van de Europese Beweging, Nieuw Europa, schreef hij soortgelijke enthousiaste artikelen.Ga naar voetnoot46 Voorstander van de door Van der Goes bij de Assemblée uitgeoefende ‘diplomatie parlementaire’ zal Ruygers evenwel niet zijn geweest. De functie van de Assemblée was ‘stuwende kracht’ te zijn tegenover de regering, ‘die vanwege haar concrete verantwoordelijkheden lichter tot grotere omzichtigheid geneigd is’.Ga naar voetnoot47 Ruygers' internationale aktiviteiten beperkten zich niet tot Straatsburg. Hij werd ook lid van de tweede commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (economie en financiën) en ontwikkelde zich tot specialist op het terrein van ontwikkelingshulp. ‘In een wereld, die steeds meer een eenheid aan het worden is, is het onverdragelijk’, zo schreef hij in 1952 in Socialisme en Democratie, ‘dat in het ene deel van de wereld een betrekkelijke welvaart heerst, terwijl in een ander deel van de wereld jaarlijks millioenen sterven van honger en ellende’. Ruygers trad toe tot adviescolleges als de Nationale Raad van Advies voor Hulp aan Ontwikkelingslanden. Ook raakte hij nauw betrokken bij het werk van vredesorganisaties als Pax Christi en Justitia et Pax. | |
[pagina 129]
| |
Aktiviteiten die uiteindelijk niet hebben kunnen voorkomen dat in de jaren zestig zijn fascistoïde verleden alsnog door de radicaalsocialistische beweging Nieuw Links aan de kaak werd gesteld.Ga naar voetnoot48 | |
SlotRuygers' denkbeelden overziende, kan worden vastgesteld dat deze een wel zeer veranderlijk verloop hebben gehad: van zijn dietse via zijn fascistoïde naar zijn federalistische denkbeelden. Dominant in zijn federalistische denken was zijn voorkeur voor ‘praktische politiek’, voor samenwerking op realistische en zakelijk-economische grondslag. Het was dus vanuit zakelijke overwegingen dat hij het continentaal Europa van Marga Klompé verwierp, en dat hij pleitte voor Europees-Angelsaksische samenwerking. ‘Praktische politiek’ sloot belangstelling en waardering voor de voorlopers van het Europese eenheidsideaal vrijwel uit. Het Europese federalisme van ‘heden ten dage’ had zich dus ‘geheel ontwikkeld (...) buiten de fantasieën van Coudenhove-Kalergi om en was ‘veel reëler en veel constructiever’.Ga naar voetnoot49 Toch nam Ruygers het in de Kamer een keer op voor ‘utopisten’ als Coudenhove-Kalergi: ‘Te recht kan men een serie bezwaren opnoemen tegen de misschien wat utopische plannen van een Coudenhove-Kalergi. Maar men is van een idee niet af, ook al staat haar concrete vormgeving te ver buiten de werkelijkheid. De utopisten hebben altijd ongelijk en altijd gelijk. Wie met het oog gericht staat naar de toekomst, die blijft niet wachten tot alle moeilijkheden en onzekerheden zijn opgelost, maar die probeert van de idee te verwezenlijken hetgeen hic et nunc onder menselijk bereik ligt.’Ga naar voetnoot50 Ronduit positief oordeelde Ruygers over de Franse politicus Aristide Briand die zich door Coudenhove had laten inspireren en die het terrein van de ‘praktische politiek’ daadwerkelijk had betreden. | |
[pagina 130]
| |
Briand had na de Eerste Wereldooorlog getracht, zo bracht Ruygers in herinnering, de Frans-Duitse tegenstelling te overwinnen in een Europese Unie. ‘Deze poging is vastgelopen op het nationalisme der afzonderlijke staten’. ‘Als Briand geslaagd was, dan was de tweede wereldoorlog wellicht nimmer over ons gekomen’.Ga naar voetnoot51 |
|