| |
| |
| |
MUUS JACOBSE
NAAR EEN TEEKENJNG VAN ROELAND KONING
| |
| |
| |
[Bijlage]
[In de bundel ‘vuur en wind’]
IN DE BUNDEL ‘VUUR EN WIND’ heeft de dichter Muus Jacobse (Dr K. Heeroma) het beste bijeengebracht van wat hij geschreven heeft in de jaren 1942 tot 1945. Dit is de tijd, toen de poëzie moest onderduiken, toen de ‘Kultuurkamer’ aan de dichters, die hun geestelijke roeping trouw bleven, iedere publicatie op de normale manier onmogelijk maakte. Het is de tijd, waarin de poëzie in haar geheel werd ingeschakeld in het verzet, Vuur en Wind is dus geen ‘gewone’ dichtbundel, want alle gedichten, die erin staan, zijn al eerder in een clandestiene publicatie verschenen en hebben dus stuk voor stuk hun deel gehad in de ‘strijd van de Geest tegen het Beest’. Voor een deel zijn het echte tijdsgedichten, maar ook voorzover zij dat op het eerste gezicht niet schijnen, dragen zij toch het merk van de tijd, waarin zij zijn ontstaan. Het verzet heeft nieuwe krachten in ons bewust gemaakt, heeft ons opnieuw leren bidden, heeft ons vrij gemaakt van aardse zekerheden en ons de eeuwige waarden opnieuw geopenbaard. De titel van de bundel, Vuur en Wind, herinnert aan Pinksteren en dat is geen toeval. De dichter wil de hele oorlog zien als een teken, waardoor ons de zin van het Pinksterfeest opnieuw wordt bijgebracht. In de opdracht van de bundel aan zijn kinderen zegt hij het:
Kinderen, ik bid dat God jullie mag sparen
Tot een lang leven uit een vrije geest,
Alleen vergeet nooit dat voortaan de jaren
Tellen van Pinksterfeest tot Pinksterfeest.
Want geen volk zal ooit opstaan tot nieuw leven,
Dat niet zijn vrijheid uit Gods hand ontving.
Daarom heb ik dit boek voor je geschreven,
Van vuur en wind, tot een herinnering.
Vuur en Wind is dus een herinneringsboek, een herdenkingsboek. Herdenking vindt men er in van gevallen vrienden, die door de Duitse terreur werden vermoord,
| |
| |
maar ook herdenking, in diepere zin, van de wonderen Gods, de opstanding uit de dood en de uitstorting van de Geest. De bundel is verdeeld in zeven afdelingen, die, behalve het ‘Voorspel’ en de ‘Opdracht na de Bevrijding’, alle titels dragen van vroegere clandestiene uitgaven. Het ‘Voorspel’ bevat twee gedichten uit het jaar 1941, waarbij ‘De Doden’, het gedicht waarvan onze uitgeverij in 1942 nog een clandestiene (geantedateerde) uitgave als rijmprent heeft bezorgd. De eerste afdeling hierna, ‘Na de geboorte van Weintjen Klaas’, bevat gedichten geschreven in 1942. Op 18 Maart 1942, dus vrijwel op het ogenblik, dat de ‘Kultuurkamer’ het vrije woord voorgoed de mond meende te snoeren, werd aan den dichter een dochter geboren, die met de symbolische naam Weintjen Klaas werd genoemd, naar de eerste Nederlandse martelares, in 1527 voor het geloof verbrand. De dichter heeft zijn dochter bij haar geboorte een lied toegezongen, waarin hij haar de zin van haar naam verklaarde en haar wees op de kracht, waaruit Weintjen Klaasdochter van Monnikendam heeft geleefd en is gestorven:
Wij leven uit haar lijden, onze krachten
Liggen geborgen in haar moedergrond.
En God zegt: van geslachte tot geslachte
Wil Ik in haar vernieuwen Mijn verbond...
Dochter, de tijd waarin je bent gekomen
Roept ons meer tot geduld dan tot de daad,
Maar hij is zwaar van wonderlijke dromen:
Wees, als eens de vervulling komt, paraat!
En mocht ook jou nog lijden zijn beschoren,
Weet dat je sterker bent dan de tiran,
Want uit het leed wordt een nieuw volk geboren,
Dat tot het einde toe volharden kan...
Het gedicht bij de geboorte van Weintjen Klaas is enkele weken daarna verschenen in een bibliofiele uitgave, wellicht de eerste clandestiene uitgave van de kultuurkamertijd. Het kleine witte boekje, waarvan maar honderd exemplaren zijn gemaakt, is nooit in de
| |
| |
vrije handel geweest, maar ter beschikking gesteld van de ‘vrienden van Weintjen Klaas’. Onze uitgeverij stelt er een eer in, het te hebben mogen verzorgen. De tweede afdeling draagt de titel ‘Margrieten’, naar het bundeltje van die naam, dat in Mei 1943 zonder vermelding van schrijver of uitgever van de pers kwam. Dit boekje, dat opende met een welkomstgroet aan Prinses Margriet, zag er wel heel anders uit dan ‘Weintjen Klaas’. Het was opzettelijk op slecht papier gedrukt met een versleten letter, die na de druk vernietigd kon worden, om voor de bezetter ieder spoor van herkomst uit te wissen. Ondanks de anonymiteit en de moeilijkheden bij de verspreiding heeft het zijn weg door Nederland toch gevonden, wat o.a. hieruit blijkt, dat in Augustus 1944 een landbouwerszoon uit Eerbeek er, voor eigen rekening en uiteraard geheel buiten den dichter om, een tweede uitgave van heeft bezorgd. Ook naar Engeland heeft het boekje al spoedig zijn weg gevonden en voor de Londense radio zijn er verschillende malen gedichten uit geciteerd. Het slot van een ervan, ‘Op Nebo's top’, is door H.M. de Koningin in een van Haar laatste toespraken tot tolk van Haar gevoelens gemaakt:
Maar als ik leven mag tot de bevrijding
En juichen op het overwinningsfeest,
God, doe mij dan dit weten: wat voorbijging
Aan nood en leed is niet vergeefs geweest.
Laat hier een volk herrijzen, wijzer, schoner
Dan toen het neerdaald' in het doodsgebied,
Dat van Uw aard' opnieuw een vrij bewoner
Staag naar de kim van Uw voleinding ziet!
Omdat dan van dit land de horizonnen
Rijp werden, door Uw licht, van eeuwigheid,
Omdat Uw martelaars hier overwonnen
En met hún bloed de bodem is gewijd...
Laat hún dit land zolang Uw zon zal schijnen,
God, doe het ons ontvangen uit hún hand!
Laat ons slechts wat zij wonnen met hun pijnen
Herboren worden tot een Vaderland!
| |
| |
De derde afdeling draagt de naam van het bundeltje ‘De Wiekslag van den Vrede’, dat gedichten bevatte uit de zomer van 1944, toen de bevrijding in zicht scheen te zijn. De dichter, die zich voor deze gelegenheid verschool onder de naam Gerben Bos, heeft het in September van dat jaar, kort na de dolle Dinsdag, als eigen uitgave laten verschijnen. De exploitatie van dit pretentieloze kleine boekje is de aanleiding geworden tot een vrij uitgebreide bibliofiele uitgevers-activiteit in dienst van het verzet. Van October 1944 tot Mei 1945 heeft de dichter de uitgeverij ‘In Signo Piscium’ gedreven ‘ten dienste van de waterbewoners’ (onderduikers). De reeks is geopend met een bundel van hemzelf ‘Et sub Aqua’, gedichten van A. Waterman, de bundel, die zijn naam heeft gegeven aan de vierde afdeling van het boek. Hierin vindt men de gedichten die geschreven zijn bij de nadering van de verschrikkelijke laatste oorlogswinter, ook ‘Het wonder van Elia’, dat in November 1944 afzonderlijk als rijmprent, anoniem met een anonieme linoleumsnede (van Roeland Koning), het licht heeft gezien, De gedichten uit de vijfde afdeling zijn geschreven in April 1945, toen het vermoeden levend in ons werd, dat de maand Mei, die ons vijf jaren tevoren de oorlog had gebracht, ons nu de vrede zou brengen. Zij werden in de eerste dagen van Mei ter perse gelegd als negende en laatste nummer van ‘In Signo Piscium’ onder de titel ‘Ic sie des Meyen Schijn’ (de dichter heette ditmaal Leen Visser). Deze gedichten werden geheel gedragen door de Pinksterverwachting, dat alleen de Heilige Geest in ons een nieuwe geest van vrede en gerechtigheid kon scheppen, de mogelijkheid kon openen op een nieuwe zedelijkheid:
Geest, daal nu neer! Geef ons het woord te spreken
Dat tot een daad wordt, tot een levend teken,
Wind die ons wekt, vuur dat ons niet verzengt,
't Woord dat zal uitgaan tot het eind der aarde,
Tot het aan alle volken openbaarde,
Hoe God de wereld tot vervulling brengt!
| |
| |
Als laatste afdeling volgen nog twee opdrachtgedichten, het ene ‘Aan mijn kinderen’, waaruit hiervoor al enkele strofen geciteerd werden, het andere ‘Aan de gevallenen’, waarin getracht wordt de zin van hun offer te peilen voor de geestelijke toekomst van ons volk:
Gij, die voor 't moordend peleton
Niet vreesdet in uw uiterst uur,
Maar aan de blinde kerkermuur
Stondt als een moerbei in de zon,
Gij, die als rode vruchten vielt,
Wij willen dat gij mét ons zijt
En dat uw tegenwoordigheid
Straks onze kinderen bezielt!
Wij dragen in dit tijdsgewricht
Al wat wij denken aan u op,
Aards tot in iedre harteklop,
Toch op het hemelse gericht.
Wij die, nu Pinksteren begint,
Bidden dat ons de Geest bevrijdt,
Willen dat gij aanwezig zijt,
Boven de dood, in vuur en wind!
Deze beide laatste gedichten, geschreven in de week voor Pinksteren 1945, worden hier voor de eerste maal gepubliceerd, Vuur en Wind bevat lang niet alles wat Muus Jacobse in de afgelopen jaren heeft geschreven. Hij meende de gedichten die hoofdzakelijk actueel en documentair belang hadden niet in deze bundel, die allereerst een dichterlijk herinneringsboek wil zijn, te moeten herdrukken. Zo ontstond een verzameling, waarin het beste dat in de afgelopen jaren in ons heeft geleefd, zijn blijvende vorm heeft gevonden, De bundel is verrijkt met de reproductie van een portret van den dichter, getekend door Roeland Koning in Februari 1945 en bevat een gedocumenteerde inhoudsopgave, waarin vermeld staan het verschijningsjaar van de afzonderlijke uitgaven, bij wie ze verschenen en in welke vorm. |
|