Vuur en wind (onder ps. Muus Jacobse)(1946)–K.H. Heeroma– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Et sub aqua 1944 [pagina 58] [p. 58] En daarna het oordeel... Als straks de lucht breekt, 't noodweer is voorbij, de donkere werveling der woeste winden, volk van mijn hart, hoe zal ik u hervinden? Land van mijn hart, zijt gij dan waarlijk vrij? Heeft dan uw water weer de helderheid waarin weleer gij argloos kondt geloven, of drijft het schuim dat opwoelde naar boven mee met uw stroom en raakt gij het niet kwijt? Is 't kwaad dat in u was nu door een hoos omhoog gestuwd en openbaar geworden, en dringt het op ons toe, een helse horde, een spookgezicht, en zijn wij machteloos? Wel strekken wij de hand tot oordeel uit: wijk vàn ons, gij verdoemde bannelingen! Maar al hun troebel-starre maskers kringen een cirkel om ons die ons binnensluit. Al de te kleinen die hun wrokkig web eensklaps verscheurden toen de kansen keerden en met hun imponeerpet òpmarcheerden, de slappe smoelen diep onder de klep, en alles wat zich boog, likkend de laars, de laffe handlangers, de halve daders, soldatenhoeren, aanbrengers, verraders, brutale ploerten en geweldenaars, zij trekken 't oog als in een droom voorbij, een liederlijk visioen dat niet wil wijken, en of wij al bezwerend vonnis strijken, ons woord keert ledig weer en maakt niet vrij. [pagina 59] [p. 59] Al hadden wij hen in de dood verdaan en uitgespuwd, de gruwelijke mannen, wat baatte 't ons? Hoe zouden wíj hen bannen die zelf niet uit de dood zijn opgestaan? Als spoken rijden zij ons op de rug, de afschuwelijke gevloekten: hij die oordeelt, krijgt den geoordeelde tot dreigend voorbeeld, niemand die keert van eigen doem terug... Heer, Heer, bevrijd ons dan van doem en haat, bevrijd ons met Uw oordeel van dit eigen, dat ons verhindert tot Uw troon te stijgen, ons brengend dood voor dood en kwaad voor kwaad! Gij leedt als geen het martelend gespuis, moordenaars en verraders, en Gij scholdt niet, Gij hebt ze niet gevloekt en Gij vergoldt niet en oordeeldet ze niet dan in Uw kruis. O zie ons klein geloof genadig aan! Doe ons geloven, Heer, doe ons belijden, dat er geen oordeel/is dat kan bevrijden dan dat gekruisigd is en opgestaan. Gij, opgevaren naar den hemel, Gij, kom haastig om Uw oordeel uit te spreken voor levenden en doden, tot een teken van de victorie van Uw heerschappij! O die Gij in Uw glorie binnenlaat, zal hij niet zo vervuld zijn U te roemen, dat hij niet meer gedenkt aan het verdoemen van wie voor eeuwig in de dood vergaat? Vorige Volgende