De andere Reinaert
Wij plegen als nederlandisten te spreken van ‘de’ Reinaert, alsof het maar om één gedicht zou gaan, maar wij moeten tenminste drie Reinaert-gedichten onderscheiden, die, ofschoon zij een flink stuk tekst gemeenschappelijk hebben, toch alle drie iets verschillends ‘bedoelen’: er is een ‘eerste’ Reinaert, met als auteur Willem die Madocke makede, uit de 13de eeuw, er is een ‘tweede’, anoniem, uit de 14de eeuw, en een ‘derde’, gepresenteerd door Henric van Alckmaer, uit de 15de. Aan de ‘eerste’, van Willem, zouden we eventueel nog een ‘nulde’, van Arnout, vooraf kunnen doen gaan, maar hieraan kunnen we alleen maar een naam verbinden en geen ‘bedoeling’. Gezien de wijze waarop Willem in zijn proloog naar Arnout verwijst, zouden we kunnen aannemen dat deze laatste een min of meer getrouwe vertaling heeft gemaakt van de eerste branche van de franse Renart, maar we kunnen niet vaststellen of Arnout al vertalende ook nog iets van zichzelf uit heeft willen zeggen. Is het ons om gedichten met een eigen ‘bedoeling’ te doen, dan moeten wij Arnouts werk terzijde laten en ons beperken tot de ‘eerste’, de ‘tweede’ en de ‘derde’ Reinaert. Alle drie hebben zij iets te maken met de franse Renart, maar de ‘eerste’ toch het meeste, omdat Willem zich met een duidelijke ‘bedoeling’ tegen zijn franse voorbeeld heeft afgezet. Daarom is in dit boek een uitvoerig stuk gewijd aan de verhouding tussen de ‘eerste’ Reinaert en de eerste branche van de Renart.
Het gaat in dit boek om dichters en hun bedoelingen, het gaat niet om de bestudering van een literair genre. Dat laatste is op zichzelf een alleszins respectabele bezigheid, maar de ervaring leert ons dat een al te exclusieve belangstelling voor het genre de persoonlijke ontmoeting met de dichters en hun gedichten wel eens in de weg kan staan. Met name de waardering voor de ‘tweede’ en de ‘derde’ Reinaert heeft eronder te lijden gehad, dat men deze gedichten heeft gemeten aan de maatstaf van het genre ‘dierenepos’, waarvan de ‘eerste’ Reinaert dan een ideale vertegenwoordiger zou zijn. De latere Reinaert-presentaties zijn evident ‘leerdichten’ en moesten het dus tegen de ‘eerste’ afleggen. Zij werden beschouwd als degeneratieproducten die nauwelijks een serieuze literatuurkundige aandacht verdienden. Ik