Nederduytsche poëmata(1619)–Jan David Heemssen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Sonet. O Seer vruchtbaere Maeght, o roose sonder doren, Vol liefdes soeten reuck, vol liefdes soeten brandt, Verguldigh rijsken schoon van Iesses stam gheboren, Ghelijck een teere bloem ontsluyt in vruchtbaer landt, Die, van de son bestraelt, vry vander winden toren, Den soeten dauw besproeyt, de aerd' doet onderstandt, Eer' vanden schoonen hof, en (door een Bruydt vercoren). Tot eenen nieuwen crans ghepluckt met d'eyghen handt: Alsoo van eeuwigheydt sijt ghy van Godt almachtigh, Vercoren, en besint, reyn onbevleckte Maeght, Van Euas oude smett', en sonde niet deelachtigh; Ghy die van gratien vol den roem der vrouwen draeght: Ghy, wortel van ons goedt, en saligheydt; want euen Als Eva eerst de doodt, soo vondt ghy eerst het leuen. Vorige Volgende