Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
[pagina 153]
| |
XXVste lied.
| |
[pagina 154]
| |
Met hagel, ijs, en sneeuw, of regen,
't is al tot 's aardrijks nut en deugd.
Schiet nu de zon slechts schaars heur stralen,
De held're Winternachten pralen,
Veel schooner dan in zoeler weêr;
De Maan en millioenen Sterren,
Die schitterend' ons oog verwerren,
Vertoonen zich meer tot Gods eer
3[regelnummer]
Gods wijsheid straalt ons helder aan,
In IJzel, Rijm en Sneeuw-figuren;
Het zoekend oog blijft die begluren,
En steeds met eerbied gadeslaan.
Het rotsig' IJs, rammeit de dijken,
Maar moet voor 's Heeren magt bezwijken,
Die 't smelten doet, als was voor 't vuur;
De Heer regeert! laat stormen loeijen,
| |
[pagina 155]
| |
De wat'ren uit hunn' oevers vloeijen,
't Strekt al tot eer van zijn bestuur!
4[regelnummer]
Het aardrijk ligt in stille rust,
Om rustend' nieuwe kracht t'ontvangen;
En vee- en land-, en bouwmans zangen,
Weergalmen nu, vol vreugd' en lust;
De vruchtbaar' akkers, stijf bevroren,
Zijn toch vervuld met voedend koren,
Dat in Gods voorzorg ligt bedekt;
't Mag, ja vergaan, maar 't zal weêr leven,
En mensch en vee het voedsel geven,
Door zonnestralen opgewekt.
5[regelnummer]
O God! hoe groot en goed zijt Gij!
Die al de jaargetijden regelt,
En alles in uw boek verzegelt,
Naar uw bevel en heerschappij;
| |
[pagina 156]
| |
Wat wij hiervan voorzeggen mogen,
't Blijft alles scheemring voor onz' oogen,
Hoe vaak de mensch uw doen bedilt;
't Is ons genoeg, wanneer wij weten,
Geen schepsel wordt van U vergeten,
Die nooit iets vruchteloos verspilt.
6[regelnummer]
Eens zullen w'ook den wintertijd,
Van ons bestaan op aard', zien nad'ren;
Dan zullen ook de levens rad'ren
Verstijven; en, aan 't stof gewijd,
Zal onze leeme hut verbreken,
Om 't nieuwe leven aan te kweeken,
In 't graf der rust; om, als het graan,
Na lange gure koude nachten,
De zon des heils daár af te wachten,
En dus verheerlijkt op te staan.
|
|