Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 119]
| |
[pagina 121]
| |
XXste lied.
| |
[pagina 122]
| |
2[regelnummer]
Ootmoed moet dan liefde wekken
In mijn hart, tot dankbaarheid,
Om tot hulp en heil te strekken,
Daar, waar d' armoe' tranen schreit.
't Denkbeeld: ‘'k heb Gods gunst verkregen
Boven mijn' natuurgenoot,’
Moet mij, juichend, voor dien zegen,
Doen erkennen: God is groot!
3[regelnummer]
'k Moet mijn' God, zie 'k op mijn' paden
Geur'ge voorspoeds rozen staan,
Bidden, dat zij nimmer schaden,
Noch mij doen op 't dwaalspoor gaan.
't Aardsch genot heeft arends vleug'len,
't Vliegt als rook en damp voorbij;
'k Moet dus in mijn hart beteug'len,
Al wat dringt tot brasserij.
| |
[pagina 123]
| |
4[regelnummer]
Ned'righeid en ootmoed tevens,
Bij 't verheffen van mijn' stand,
Moeten, op den weg mijns levens,
Mij verzellen hand aan hand.
Niets is 't mijn', wat God wil schenken,
't Blijft geleend al wat hij geeft;
Hij ontneemt het, op zijn'wenken,
Zoo als hij 't geschonken heeft.
5[regelnummer]
Zou ik, dwaze mensch! dan wanen,
Dat de voorspoed immer duurt?
Blind zijn voor mijns naastens tranen,
Ook door d'Almagts hand bestuurd?
Neen: de voorspoed moet mij leeren,
Heil te storten uit mijn lot,
Met aanbidding, dankend t'eeren,
't Onberaambaar doel van God.
| |
[pagina 124]
| |
6[regelnummer]
Heer! wilt gij mij voorspoed geven,
Geef mij ook een dankend hart,
Om tot 's naastens heil te leven,
Tot verzachting aller smart.
Doe mij zoo uw' zegeningen,
Dienstbaar maken, naar uw doel,
Opdat zij mijn hart doordringen,
Met een liefderijk gevoel.
|
|