Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
[pagina 107]
| |
XVIIIde lied.
| |
[pagina 108]
| |
2[regelnummer]
Regens stroomen, stormen loeijen,
Donders klaat'ren om ons heen,
Ginds doen zij de velden bloeijen,
Hier, hier baren zij geween.
Zinneloos zijn al de zorgen,
Voor den dag die nog niet is,
Want, voor ied'ren nieuwen morgen,
Baart de toekomst duisternis.
3[regelnummer]
Zouden w' in de toekomst schouwen,
Treuren zonder nood of pijn?
O! waar bleef dan ons vertrouwen,
Dat w' aan God verschuldigd zijn?
Hoe veel'tranen, hoe veel'smarten,
Zouden w' in 't vooruitzigt zien,
Die, bij 't prangen onzer harten,
Slechts geen aasje ligt'nis biên.
| |
[pagina 109]
| |
4[regelnummer]
God, die d' aard' uit niet deed worden,
Buiten wien geen ding bestaat,
Schreef ook 't plan van eeuwig'orden,
Dat Hij nimmer varen laat.
Niets is in dat plan vergeten;
Al wat is, of wezen zal,
Is gewogen, afgemeten,
Tot de Slooping van 't Heeläl.
5[regelnummer]
Zwakke Mensch! zoudt gij dan wanen,
't Plan te kennen van uw' God?
Weten, hoe veel vreugd' of tranen,
Hij gehecht heeft aan uw lot?
Zorg niet voor den dag van morgen,
Ied're dag draagt eigen leed;
Werp alleen op God uw' zorgen,
Die geen miertjes zelfs vergeet.
| |
[pagina 110]
| |
6[regelnummer]
Toen de hoop eens scheen vervlogen,
Of een' jezus zou bestaan,
Kondigd' in de hemelbogen,
't Eng'lenheer zijn aanzijn aan;
't Kind des heils, zoo pas geboren,
Vond Herodes op den troon,
Die 't tracht in zijn' wieg te smoren,
Vreezend' voor zijn' magt en kroon.
7[regelnummer]
Kinderbloed en Moeder-tranen,
Vloeid' in Bethlehem door één;
God bleef toch den heilweg banen,
Onder 't kermen en geween.
Wereldheerschers moeten bukken,
Als de hooge Godheid spreekt.
Die, bij al het onderdrukken,
Hemelsche genoegens kweekt.
| |
[pagina 111]
| |
8[regelnummer]
Wie toch zal 't geheim bijzond'ren,
Dat door jezus lijden straalt,
Bij een' zee van duizend wond'ren,
Door Gods magt alleen bepaald?
Wie gaf jezus Leer vermogen,
Toen Hij, aan het Kruis gehecht,
Had 't gezegend hoofd gebogen,
En zijn leven afgelegd?
9[regelnummer]
Wat zou ons de toekomst leeren,
Waar het oog zich blind op staart?
Welke rampen van ons weren,
Soms tot hooger doel bewaard?
Zij, die jezus heilleer bragten
Over 't wijde wereldrond,
Moesten, als in druk versmachten,
Tot hunn' jongsten levenstond.
| |
[pagina 112]
| |
10[regelnummer]
't Is vergeefs ons hart te scheuren
Tegen een toekomstig lot,
't Zaligst' heil, is schuld betreuren,
En te steunen op zijn' God;
Jezus op zijn woord gelooven,
Die het kwaad ten beste keert.
Sla dus 't weenend oog naar boven
Bij het denkbeeld God regeert.
11[regelnummer]
Leer ons, in bedrukte tijden,
Lieve Heiland! in ons leed,
Lijdzaam wachten, biddend strijden,
Zoo als gij in 't lijden deedt.
Leer ons bij den dag te leven,
Onderworpen in ons lot,
Om, ootmoedig, d' eer te geven
Aan een alregerend God.
|
|