Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
[pagina 83]
| |
XIVde lied.
| |
[pagina 84]
| |
Die, met zich zelven nooit te vreên,
De reinste wellust durft versmaden;
Die, al wat heilig is verächt,
Om invloed aan haar doel te geven,
En waar z', in schijn, soms druk verzacht,
Zoekt z'uit dit weldoen, kracht ten leven,
Om, met meer vrucht, haar listig kwaad
Te dekken, tot mijn' jammerstaat!
3[regelnummer]
Zoo voel 'k haar snoodheid in mijn hart,
En 'k blijf die dag aan dag verachten;
Maar, hoe mijn strijd haar grieft of smart,
Zij blijft toch steeds in mij vernachten.
Zij overwint mij, keer op keer,
Hoe ook de deugd mij moog' bekoren;
Werp ik voor haar mijn' wapens neêr,
Het goede gaat weldra verloren.
| |
[pagina 85]
| |
‘O, zwakke mensch! (zegt mijn gemoed)
Die deugd bemint, en d'ondeugd voedt!’
4[regelnummer]
Zoo overheerd, wat is de mensch,
Naar zijn' bestemming, hier op aarde,
Die immer, naar zijn' lust en wensch,
Wil klimmen tot de hoogste waarde,
Maar, ach! der zonde heerschappij,
Doet hem, helaas! haar kracht gevoelen,
En zwoegend' in haar slavernij,
Gelijk een' worm het stof doorwoelen,
Zoo dat hij 't schijngenot verkiest,
En 't eeuwig heil uit 't oog verliest.
5[regelnummer]
De zonde, ja, ik ken haar kracht,
De moeilijkheid om t' overwinnen,
Haar vleijerij en overmagt,
Vermeesteren mijn ziel en zinnen;
| |
[pagina 86]
| |
Mijn' rede trekt wel vaak ten strijd,
Om 't goed te doen en 't kwaad te weren,
En, ach! mijn hart, de wil ten spijt,
Blijft 't beeld der zonde steeds vereeren;
Dit denkbeeld voert mijn hart en oog,
Om hulp en kracht, tot God omhoog.
6[regelnummer]
O God! gij toch kent mijn bestaan,
Mijn' moeite, strijd en onvermogen,
Mijn zinn'lijkheid op al mijn' paên,
En lusten die mij vaak bedrogen;
Och geef m'in jezus kracht en moed,
Die zond' en dood heeft afgestreden,
Om, starend', op zijn dierbaar bloed,
Het pad des levens op te treden,
Opdat de zond', ook hoe zij woelt,
Altijd uw' kracht in mij gevoelt.
|
|