Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
[pagina 43]
| |
VIIIste lied.
| |
[pagina 44]
| |
2[regelnummer]
Uw zij de kracht, o Vader! ja!
Niets kan uw' invloed weren,
Om ons te schenken, uit genaê,
Wat wij van U begeeren;
't Bukt al in 't stof wat adem heeft,
Voor U, o Goedheids-ader!
Die 't leven wekt en voeding geeft,
O, aller God en Vader!
3[regelnummer]
Uw zij al d'eer en heerlijkheid,
Door scheps'len nooit volprezen,
De luister uwer majesteit,
Is eeuwig als uw Wezen!
Uw licht gaat 't licht van zon en maan,
In glansen ver te boven,
Gij leidt de sterren op haar' baan,
Die op uw' wenk verdooven.
| |
[pagina 45]
| |
4[regelnummer]
Een heerlijkheid, die eeuwig duurt,
Wie zou die ooit omschrijven,
Die van geen' Seraf wordt doorgluurd,
En naamloos ons zal blijven?
Uw luistervolle heerlijkheid,
Wordt door geen' Englen tongen,
O Allerhoogste Majesteit!
Veelmin door ons, volzongen.
5[regelnummer]
Ja, Amen! Vader! 't zij ons lied,
Daar wij vertrouwend wachten,
Op U, die onze nooden ziet,
Die 't nooit ontbreekt aan krachten;
Wij slaan het oog op uwen Zoon,
Van wien wij 't bidden leerden,
Ons wees op uw' genade-troon,
Om al wat wij begeerden.
| |
[pagina 46]
| |
6[regelnummer]
Dit Amen! Vader! ja dit woord,
In uwen Zoon geheiligd,
Verzekert dat G'ons bidden hoort,
En eeuwig ons beveiligt.
Dat g'in Hem onzen Vader zijt,
Die ons nooit zult beschamen,
En liefd'rijk geven, t'allen tijd,
Wat wij behoeven. Amen.
|
|