Noodig berigt.
Ook voor dezen tweeden Bundel, Nieuwe Stichtelijke Gezangen, heb ik bij het stellen der zangwijzen, alles in acht genomen, wat ik, desaangaande, in het Noodig Berigt, voor den eersten Bundel, heb opgegeven, uitgezonderd, dat ik mij eenige meer ongewone sprongen en dalingen heb veroorloofd, en hiertoe meende ik vrijheid te vinden, in eenige vooronderstelde vorderingen, die de Beminnaars van het gewijde maatgezang reeds zullen gemaakt hebben; het sterk debiet, althans, van den eersten Bundel strekt mij ten bewijze van den aanhoudenden en steeds meer en meer toenemenden lust, ijver en opgewektheid tot het gewijde Gezang; en waarom zoude ik dan ook niet mogen vooronderstellen, dat de lief hebbers ook zoo vele vorderingen, in de toonkunst, zullen hebben gemaakt, dat men, zoo hier en daar, hen wel eens meer vaster muzijkspijzen konde opdischen.
Aangaande de Cantate, ter viering van het derde Hervormingsfeest, welk belangrijk onderwerp de aandacht van onzen Dichter niet konde ontsnappen, moet ik nog het een en ander aanmerken.
Ten eerste: dat het mij moeijelijk is voorgekomen, om, zonder toon-verwisselingen, de behoorlijke variatien te vinden; welke ontbering ik heb getracht aan te vullen, door de veranderingen der muzijkmaten, zooveel als dezelve het noodzakelijk maakten en lijden konden.
Ten tweede: dat ik, bijna, bij al de coupletten, de gemoedsbewegingen heb bepaald, om zoo veel te beter aan den smaak van eene Cantate te voldoen.