gesteld, en zullen niet minder aan het zanglievende gehoor voldoen, blijkens 's Mans noodig voorberigt, hierbij gevoegd.
Wat de Cantate betreft, waarvan de Muzijkplaten bij elkander, en niet tusschen de zangwijzen gevoegd zijn, moet ik alleen berigten, dat het mij is voorgekomen, van belang te zijn, zulk een feest der Hervorming steeds in gedachtenis te houden, en niet slechts om de honderd jaren, daaraan te gedenken. Het is wel zoo, dat er vele, en waarlijk schoone stukjes, van dien aard, voorhanden zijn; maar het is ook waar, dat die veelal, onder de kleine geschriften, verloren gaan; vandaar dan, dat ik mijne Cantate voor dezen Bundel bewaard heb, te meer, om dat deze mijne stichtelijke Liederen, meestal in de zanggezelschappen gebruikt worden, waarin men toch, met de beste gevolgen, eene Cantate kan zingen; en hoezeer men dit stuk, zonder speelinstrumenten, kan uitvoeren, prijze ik echter hierbij het orgelmuzijk ten sterkste aan.
Nog moet ik berigten, dat de Koren, voorkomende op de bladz. 288, 289 en 290, met eenige veranderingen genomen zijn, uit mijne stichtelijke Gezangen, ontleend uit de peinzende Christen, door Ds. P. Broes, en uitgegeven bij A.B. Saakes, te Amsterdam.
Ik bidde God, dat Hij deze onze vernieuwde pogingen, met zijnen zegen weder zal gelieven te bekroonen, en dat deze zang- en toonkunsten dienstbaar mogen bevonden worden, aan het heil onzer medemenschen, en ter uitbreiding van het Koningrijk van onzen Heer Jezus Christus.
J. HAZEU, C. zoon.
Amsterdam
1 Maart 1818.