Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
[pagina 303]
| |
LIIIste lied.
| |
[pagina 304]
| |
2[regelnummer]
Ontvang mijn dankend avondlied,
Dat ik uw' liefde wij';
Uw' Vaderzorg begaf mij niet,
Maar bleef mij immer bij
Gij hebt van 't rijzend morgenlicht
Tot d'avondschemering,
Mijn werk bekroond, mijn schreên gerigt,
In mijn' bestemden kring.
3[regelnummer]
'k Ontving al wat ik noodig had,
Voor mijn bestaan op aard',
Daar gij mij, op mijn levenspad,
Gevoed hebt en bewaard.
Uw' liefde troostte mijn gemoed,
Uw' wijsheid gaf mij raad;
In moeilijkheên en tegenspoed,
Waart Gij mijn toeverlaat.
| |
[pagina 305]
| |
4[regelnummer]
Had ik uw' gunst verbeurd, o God!
Gij zaagt m'in jezus aan,
Wiens liefdebron, vol heilgenot,
Voor mij bleef openstaan.
Zoo hebt G' o Vader! mij verblijd;
Gij maakt' uw weldaên groot:
Mijn dankend hart zij U gewijd,
Voor al wat ik genoot.
5[regelnummer]
Dekt nu de stille nacht het licht,
Het yrolijk licht der zon,
Niets is bedekt voor uw gezigt,
O aller lichten bron!
Hoed mij voor ramp en droefenis;
Verkwik mij door de rust,
Opdat ik, als het morgen is,
U loov' met nieuwen lust.
| |
[pagina 306]
| |
6[regelnummer]
Beschouwt mijn geest den laatsten nacht
Van jezus rust'loos leed,
Die zielenrust heeft aangebragt,
Toen Hij mijn' schuld voldeed;
O Vader! ja dan leg ik mij,
Gerust op U, ter neer,
Daar ligt deez' stond de laatste zij,
Dat ik op d'aard verkeer'.
7[regelnummer]
Dan staar ik, uit die schemering,
Den eeuw'gen morgen aan,
En haak naar die verwisseling,
Al licht mij zon noch maan.
Dan zie ik allen tegenstand
Der rust, voor mijn gemoed,
Verdreven, door uw' vaderhand,
Die veiligt en behoedt.
|
|