Nieuwe stichtelijke liederen (2 delen)
(1818)–Johannes Hazeu Cornelisz., Dirk van der Reijden– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
[pagina 161]
| |
XXIXste lied.
| |
[pagina 162]
| |
Liet Gij U henen sleuren;
En U, als 't zondedragend Lam,
Daar onze straf U overkwam,
Door wreede wolven scheuren.
3[regelnummer]
Uw' ongekende heerschappij,
Bleef, in uw' banden, heilig vrij
Voor uw' gevlugte vrinden;
Die Gij, op 't woord van uw bevel,
Schoon zelfs in kluisters van de hel,
Beveiliging deedt vinden.
4[regelnummer]
Zoo toondet Gij, hoe G in uw' smart.
De ware vriend bleeft van het hart,
Voor die uw' naam belijden;
Daar Gij uw' liefde, trouw en magt,
Deedt schitt'ren in den zwarten nacht
Van uw grootmoedig strijden.
| |
[pagina 163]
| |
5[regelnummer]
De zachtheid blonk op uw gelaat,
Gelijk de blonde dageraad,
Bij 't klimmen van den morgen;
De helmagt woedd', en Gij waart stil:
Het heilig doel van 's Vaders wil,
Bleef in uw hart verborgen.
6[regelnummer]
Hier zag 't Geloof U willig gaan,
Beladen met onz' euveldaên,
En al wat wij misdreven;
Als 't Lam, ten offer toebereid,
Om aan Gods regt en heiligheid,
Het Borgranssoen te geven.
7[regelnummer]
Wat zullen w'U vergelden Heer?
Wij knielen dankend' voor U neêr,
Daar Gij de helsche snoeren
Gewillig droegt, om onze ziel,
| |
[pagina 164]
| |
Hoe bang het U, o Heiland! viel',
Ten hemel op te voeren.
8[regelnummer]
Geleid ons op dit lijdens-pad,
Dat Gij, om onze schuld, betradt,
Aan uwe liefdebanden;
Opdat wij meer, ontboeid aan 't stof,
Tot U, met dankbaarheid en lof,
Verheffen hart en handen!
|
|