Voorrede.
Reeds voor eenen geruimen tijd was het mijn plan, eenige stichtelijke Liederen te vervaardigen, niet zoo zeer om het groote aantal, dat door vele kundige Dichters in het licht gegeven is, te vermeerderen, of eenigen roem te willen behalen boven zoo vele Kerkgezangen, als bij onderscheidene Godsdienstige Genootschappen gevonden worden; en die niet weinig zullen vermeerderen, door den zoo grooten bundel Evangelische Gezangen, welke eerlang, bij ons Kerkgenootschap, staan ingevoerd te worden; maar alleen, om eens éénmaal ook het gewoon Koraalgezang te verbeteren, en eenen goeden smaak deswege aan te kweeken.
Er is toch niets, dat in de zangkunst meer behaagt, dan eene gestadige aswisseling van zangwijzen; daar de ondervinding ons dagelijks leert, dat, wanneer men dikwijls eene en dezelfde zangwijze zingen moet, er iets vervelends in gevonden wordt, vooral als men alle noten even lang moet zingen, hetwelk zeer oneigen aan een Lied is.
En het is om deze redenen, dat ik den, door verdiensten in dit vak, welbekenden Heer Dk van der Reyden, nz., te Rotterdam, verzocht heb, voor deze mijne Liederen, op ieder Lied, eene afzonderlijke zangwijze te vervaardigen, ten einde die alle op heele en halve Noten konden gespeeld en gezongen worden; en ik vertrouw dat