Kinderspelen, in leerzame gedichtjes
(1837)–Johannes Hazeu Cornelisz.– Auteursrechtvrijin leerzame gedichtjes
[pagina 8]
| |
Och! had ik hen laten liggen,
In den warmen zonneschijn;
Zoude ik hen nu wederbrengen,
Daar, waar zij geboren zijn? -
Neen: ik wil hen eerst nog voeden
In deez' naauw beperkte vlugt,
Tot ze, op hunne logge vlerkjes,
Kunnen zweven door de lucht.
O! wat blijdschap zal het wezen,
Als zij met hunne ouders weêr
Vrolijk op de takjes springen,
Zingen tot huns Scheppers eer;
'k Zal hun die genoegens schenken,
Daar ik ook, zoo wel als zij,
't Vrije leven zoek te smaken,
Vrolijk, vergenoegd en blij.
Duur is mij de pligt bevolen,
O! vergeet uw vinkjes niet,
Opdat geen gebrek aan voedsel,
Hen doe sterven van verdriet;
| |
[pagina 9]
| |
Ach! dit zou mij immer grieven,
'k Was dan oorzaak van hunn' dood,
Daar ik, uit hun voorraadschuren,
Hen in dezen kerker sloot. -
'k Schenk u haast, mijn lieve diertjes!
Al uw vreugd en vrijheid weêr;
Want dit wil uw wijze Schepper,
'k Geef u dan, wat ik begeer. -
Nimmer zal ik nestjes storen,
Liever blijde aanschouwer zijn
Hoe deez' zoete Boschbewoners
Dartlend hupplen, zonder pijn. -
O! dan wil ik met hen zingen,
Tot mijns Scheppers eer en lof;
't Zoet genoegen van den morgen,
Geeft me, als hun, ook juichensstof. -
Ja, wie zou niet vrolijk danken,
Als hij, uit een' sombren nacht,
Hoort de lieve woudgezangen,
Met hernieuwde levenskracht. -
|
|