Verzamelde gedichten
(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermdKarakteristiek van HollandGa naar eind1.Holland, - 't verdient maar nét de naam van ‘land’,
Slechts afgeschraapt als 't is van 't Britse zand,
En hoeveel aarde als Engelands stuurlui erGa naar eind2.
Heen brachten door 't lichten van 't anker,
Of wat aan losse kokkel, mosselschaal,
Traag aanslibde uit de trotse oceaan, -
Dit braaksel van de overvoede zee
Tot eigendom, en Holland was te vree.
Als gekken sjouwden zij het land aan wal
In blijdschap als in mijnen heersen zal
Waar erts gevonden wordt, en fanatiek
Op ieder kluitje, als was 't ambergris.
Men deed om kleiner beetjes klei z'n best
Dan 'n zwaluw zorgzaam aanvliegt voor z'n nest,
Of dan de pil, zoals 'n kever draait
En daarbij met z'n mesthoopziel begaait.
Hoe pinden zij met reuzenpalen, dwars
Door 't hart, de pasgevangen mijlen vast,
En bonden 't koppig landje aan de paal
Met water er nog blaffend tegenaan.
Hun Babel reikt niet tot de hemel, nee,
Veel hóger voor hun doen: tot aan de zee.
Hoewel de oceaan dit nauwelijks nam,
En vaak bok op hun torens springen kwam:
Of hij aan land ging, er met opzet bleef,
Ze met hun neus door 't Mare Librum wreef.Ga naar eind3.
Een dagelijkse zondvloed overspoelt
| |
[pagina 305]
| |
Hen, aarde en water door mekaar krioelt;
Vaak is de ‘burgher’ dakloos door de vis,
Die hem tot gast in plaats van eetwaar is,
En dikwijls at de Triton met z'n vrouw
Een schooltje Hollanders als kabeljauw,
Of, als 't hun om pekelharing ging,
Dan bracht een pekel-Heer afwisseling.
Uit schaamte om haar misser, scheen 't, werpt
Natuur hun land de vissen op het erf.
Zo brengt de noodzaak, 's konings eerste kroon,
'n Soort regering in hun waterwoon.
Is bij de wilden de grootste moordenaar
De baas, bij hongerlijders 'n korenaar
Symbool van macht, is éenoog in 't oog
Der blinden koning, wel, de man die voor
De afvoer zorgt staat machtig bovenaan
Bij hen, die dagelijks kopje onder gaan.
't Bevel voert niet wie 't eerst de zón, maar wie 't
Eerst lánd ziet opgaan in 't vaag verschiet.
Zij noemen ‘Heer’ en ‘Vader’ van de Staat
Wie 'n zó lek land te pompen 't best verstaat.
Een zandbank is van nationaal belang:
Schep met een schop U in de hoogste rang.
Zo wint zo'n kleine dijkgraaf onverwacht
De macht, als schoppenkoning, - maar, bedacht
Op voordeel, duldt hij Staten boven zich,
Wat als een opdracht aan de snijder is:
Die Half-anders, tussen droog en nat,Ga naar eind4.
Staan half tussen vrijheid en gezag.
Toen kwam waarschijnlijk godsdienst aan de beurt,
Na een regering; dat was zó gebeurd.
De apostelen waren vissers. Is er dan
Een kans dat onbekeerd dit vissersland
Zou blijven? Dan rees 't water om hen heen,
Herdoopte mét hun land henzelf meteen:
Verkiezing tot hun God heeft nauw gemist
De haring, de stokvis tot Evangelist.
't Geloof, voor tweelingen nooit toegerust
Bij eerder baren, schoot op deze kust
Nu kuit, zo drachtig als de Trien die daar
| |
[pagina 306]
| |
Ineens een kind voor elke dag lei van 't jaar.Ga naar eind5.
Want als religie scheep ging, en vanuit
De Oost naar 't Westen voer op eigen schuit,
Dan stootte zij, verspreidde zich op on-
Bekende grond, en elk greep wat hij kon, -
En Amsterdam, die sectenstapelplaats
Ontstond, een berg van schismatiek gepraat,
Gewetensbank, waar zelfs het allerzotst
Geloof crediet krijgt en gewisseld wordt.
Voor Katholieken zie men óns niet aan:
Het Algemeen kan enkel dáar bestaan.
Voor hoffelijkheid wordt adequaat gezorgd:
Hun Hof staat wijselijk in een boerendorp.
Voor hoog en laag heeft men de juiste naam,
Van Heer als Boer zal 'n hoer aan 't boeren slaan.
Hun land mag ruchtbaarheid wel krijgen, daar
Het eens, voor meer dan vijftienhonderd jaar,
Een man had, met de naam Civilis getooid, -
Maar een geciviliseerd man, dat nooit.
Neem nou zo'n meermin die gevissestaart
Zich in de kerk warmt aan de kleine haard
Waarin een turf, vestaal in aardewerk,
Zijn smook door gaatjes van een kistje werkt.
Elk trekt ter kerk met bij zich zo'n altaar
En zet het op ter westerzij aldaar;
Terwijl de rook van 't vrouwenoffer vuil
Des priesters neusgat vult, zijn oog uitpuilt.Ga naar eind6.
Of wat een schouwspel is zo'n ‘skipper’ log,
Een water-Hercules zijn boter-Kolos,
Met bier uit al die steden volgestouwd.
Ergens aan land gekomen, wel, dan houwt
Men prompt als kunstenaars op elkander los,
Als om een man te hakken uit elks Athos.Ga naar eind7.
Ze kerven in hun lijf de wapenen
Van de Verenigde Provinciën.Ga naar eind8.
Maar als ze voor elkaar zo aardig zijn,
Hoe moeten ze dan wel naar buiten zijn?
Van hun manieren slechts dit éne staal:
Als heel hun zeemacht wordt tezaamgeschraapt,
Dan zijn ze niet op de bevrijding uit
| |
[pagina 307]
| |
Van Christenslaven, noch op gouden buit, -
Dan halen zij oud recht en bonden eer-
Der dan hun vlag voor Engeland neer.Ga naar eind9.
't Door 't weer geplaagde landje hoort daarbij
Zoals een groter schip een jol langszij
Neemt, speelbal van 't zelfde tij; hun staat
Is, als hij zonk, door ons gered zo vaak.
Was dit Ius Belli & Pacis?Ga naar eind10. Hield hierom
Marineburgemeester Tromp, propvol
Gestouwd met kruit, en verder apezat,
Zijn lontstok tierend bij 't ontstekingsgat,
Terwijl zíj steels, en onder vals gezwets
Een inval doen in ons Gemenebest?
Het mocht niet baten. Hij boekt een resultaat
Als van een schot met boter en met kaas.
De vloot, tot gruis geslagen, sult naar huis,
Terwijl de zee, die lacht zichzelf tot schuim.
Ons dreef sindsdien - dat viel 't Lot zo in -
Een serieus gevaar de havens in.
Hen hield het weer daar uit, de helft gepest
Op zee, in vorst geketend thuis de rest.
Zo konden wij het ervan nemen, rust
Genieten onder kalme winterlucht.
Gedienstig rusten zee en lucht, opdat
De voorspoedsvogel rustig broeden kan.
't Gemenebest groeit in zijn tegenspoed,
Kent, als zijn zeeën, eb slechts vóor de vloed.
En juist de bruisende onrust werkt per slot,
Purgeert de baren van het woelig lot.
En BucentoorGa naar eind11., met wapens opgedoft,
Bereidt ons thans weer jaarlijks zee-bruiloft.
Nu wurgt de pasgeboren Hercules
De ze venslang van die Provinciën.Ga naar eind12.
Hun schildpad mist z'n voor niks gestrekte nek,
Hun zeemacht ons geluk en onze pech.
Geslagen zou 't Carthago, dat hun rest
Graag bij ons Rome komen, dat 't best
Bleek. Of, uit vrees voor misbruik, moest de Senaat
De oorlog - vrede krijgt wie erom vraagt.
De lieveling des Hemels, en verzorgd
| |
[pagina 308]
| |
Door mannen, hoeft de Senaat geen ander borg
Voor welzijn, mits die blijven wat vanouds
Ze waren: waaks naar buiten, binnen trouw.
Neptunus schudt voor ons een drietand, met
De puntige koppen, Deane, Monk, en Blake bezet,Ga naar eind13.
En Zeus heerst in de hoogste sferen, laat
Dan Pluto maar regeren in zijn hellestaat.
Andrew Marvell
|
|