Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] aant. Blues om Monique In gedachten sluip ik als de hond Die ik nooit heb willen wezen rond Bij de deur die jij niet eens gebruikt, Waar het wee naar het verleden ruikt. Honger heeft de hond; hij hunkert Naar wat afval, iets wat jij niet kent, Jij, die vaag en ver en tijdloos bent, Een beeld dat lui zijn ingewanden plundert. Maar och, hij jankt, hij heeft zo'n pijn, De maan verrekt het op te komen En het startsein voor zijn nacht te zijn, Beeldhouwster van zachte milde dromen, Want altijd komt en vreet de tijd Gretig je etensbakje leeg, behalve als Je tijdelijk op Achilles lijkt: Dan is zo'n prooi de tijd te vals. Blinde hond, je bent mijn blindenhond, Likt je eigen wonden op de grond, Likt mijn wonden op je zere huid En leidt mijn pijn de stille dagen uit. Dromerig polijst hij mijn gedachten, Hij schuurt met een tong als schuurpapier Mijn innerlijk mooi schoon, totdat er iets Van de wrede schoonheid glimt daarachter. Maar och, wie kermt er hier nu om die pijn, De hond die ik nooit heb willen wezen Of ik zelf: die schoonheid is maar schijn, Vergiftigd, slechts de tijd kan haar genezen, Maar - altijd komt en vreet de tijd Te snel je etensbakje leeg, alleen niet als Je tijdelijk op Achilles lijkt, - Dan is zo'n buit de tijd te vals. Vorige Volgende