Verzamelde gedichten
(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermdIAlle branden zijn geblust alvorens
de eierschaal van 't nieuwste daglicht stuk
getikt wordt op de rand, de horizon
van de mondiale braadpan en 't oud gevoel,
dat van vóor Kepler, Galilei, Columbus dateert,
en nonchalant de zwarte schalen
van de dag de trapemmer in gaan, en ach,
en wee, de nacht breekt aan, de brandstichter week
en op een ondergrond, zwartgeblakerd
als de oude beschavingen van het Midden Oosten na
't voorbijtrekken der Mongolen, bakt de Verlichting,
fluitend (Yesterday) z'n nieuwste omelet.
| |
IIMoeilijk te fotograferen beidt de Noordzee
de geliefde, die in groepsverband
met naakte benen aan zijn strand wil staan.
De zeewind waait en maakt de handen
klam als die van kleuters; zilten pelgrimeert
| |
[pagina 252]
| |
hij als Reynaert over de duinen, en
de blauwe kousen die ten overstaan
van hem of haar afgestroopt worden
boekt het perceptievermogen van de periode
bij op de kermis demonstratief gevilde zoetwateraal,
bij het haringkaken en de boekdrukkunst.
Slik dan, lieve, proef de witte wind,
en bereid je voor op een uitvinding, even verrassend
als twee keer 'n gulden vinden op éen dag, en geldig
genoeg om je ziel vrij te kopen: gij zult niet.
En gij ook niet, daar ginder, waar de wind niet
komen kan, en waar winterslaap volbracht wordt
met de precisie van computers en, scherper,
van engelen, alwetende Pirandello's van de ether.
| |
IIIVoor een uithoek, 'n gehucht slechts
op de zeekaarten van heel 't varend deel
der wereldbevolking, op 't natte strand, dat al
sinds de dood van Willem van Oranje, alias
de Phantastische Pharao, van huilebalken
het tehuis is en de bakermat
van valse lotsverbondenheid zal zijn,
waar overheen, tussen vliegende vissen & de laatste rafels
van Romantiek & Wereldoorlogen ook
regels zweven, citaten zich beijveren in loopings en corkscrews,
waar, op de eretribune, ook Jan plaats neemt,
voor deze uithoek, op dit strand,
dat mij dierbaar is als niets ter wereld daar
't haar van mijn verdronken meesteresse hier
in de kleinste, meest tere undulaties van 't water
opgenomen heeft gewiegd toen al mijn tranen,
onder escorte van tientallen agenten op zwemmende,
gepantserde neushoorns in de richting zijn verdwenen
van de zon, de grote flauwte, behaagt 't mij
een zinnespel op te voeren, een grote, barse allegorie,
die hol is als blaaswier, kortstondig als zandwormen
en van 't recht op gevoelens onterfd als schelpen
van 't meest banale slag.
| |
[pagina 253]
| |
IVDaar komt de grote protagonist, de lamlendige
revolutionair. Met opgestoken hand zal hij - de tribunes donderen,
het Colosseum is tjokvol, fanfares steken
de zon naar de troon - stilte opleggen aan 't tafereel,
waarin hij is geplaatst als was hij Martin Heidegger
of een der figuren op een Jigsaw-puzzle van méer
dan vijftienhonderd stukjes, en bescheiden
aandacht vragen voor zijn uiterlijk.
Wat is hij lelijk, wat gloeit zijn
macropolitieke gladiatorenblik achter zijn brilleglas,
en zijn uitspraken, die laat de Keizer
optekenen voor als de keizerin moet sterven.
De dood neuzelt als een zeug door de massa's
en, voor de tribuun het weet of de politie
ingrijpen kan, vreet het beest 't gezichtje
weg van de baby die, tot heiligheid geroepen,
het stijfselkistje nog niet ontgroeid was.
De hoofdrolspeler versaagt niet, maar likt
als een kat haar dijen, zijn fundamentele wonde, en zo
slaat elk van zijn uitspraken 't gehoor
met verbitterde vreugde. Eens,
op 't keerpunt van de tijden dan, zal lichaamslengte
als die van hem, zeker, hoewel wellicht
niet die van hem, allicht, of zelfs niet die
van 'n mens als hij en wij, gepaard aan goedgekozen
en niet al te esoterische onverzorgdheid,
juist die hoeken & gaten uitvegen, zal zo'n ragebol
in de kieren & spleten kunnen komen
tussen de binten & balken, zwaar & stoer, zodat
een koster erop zitten kan, die nu
als 'n verkouden of met poliepen verstopte neus
de grote galm der vrijheidsklokken dempen.
Hij is niet alleen, in zijn gevolg,
op de andere bromfietsen, die tot laaiende woede
van de tot laaien buiten staat blijvende zondagmiddagwandelaars
het dorp door zullen scheuren totdat
er een soort kosmische politiemacht, Gabriël,
Michaël, Rafaël en de hele santenkraam met inbegrip
| |
[pagina 254]
| |
van Uriël, optreedt met 't plat van de sabel & de stok,
de zachte, soepele maar onbarmhartig strenge knuppel,
op de andere bromfietsen, zo staat geschreven,
zitten anderen, onder wie de priester. (Hier
eindigt het beeld van de bromfietsen.)
Alsof hij de finishing touch toevoegt aan een
sterke filmrol - Anthony Quinn in La Strada -
rent hij met wijde gebaren - de Kretenzische pope
komt, lamgeschrokken, de hut uitgestrompeld, alwaar
de bok huishoudt - naar de branding, laat er
een fles chloor in leeglopen, en wast z'n haren.
Deze geestelijke is bevriend met Cinderella.
Zij wast zijn oren, zij roept eens van
‘Joehoe!’ in z'n gehoorgang, vertrouwd als ze is
met de werking der zintuigen, en legt
haar eigen schelp je tegen zijn grote lap,
waar haartjes uit steken, om naar de echo
te luisteren zoals de middenstand naar de zee
in 'n kinkhoorn. En ‘Zimpe, zampe, zompe’ neemt
ze z'n hand, en blond als god sjokt de naakte priester
mee met haar de vloedlijn langs, terwijl,
achter zijn rug, strandjutters, rossig als oorsmeer
en verhuurders van calèches en ponies obscene
gebaren maken: duim tussen wijs- & middelvinger;
rechterduim tegen de gulp, en om die as met vlakke hand
een draai naar links.
Over Cinderella, begiftigd met bilocatie,
is ook nog heel wat wetenswaardigs te vertellen.
Zij is ongelukkig. Zij smekt niet bij 't eten,
en doet elke dag een schoon broekje aan.
Op haar wangen smeult een vuur na als seringenkalmte
sinds haar geboorte, en haar borsten hult ze
iedere dag opnieuw in bloemen,
ongeacht het jaargetijde.
Maar begrijpt dan geen mens hier dat
haar vurigst verlangen niet het wegrukken
van die bloemen, het aanblazen van die gloed inhoudt
maar dat ze gedeeld begrip, gedeelde smart
najaagt voor & om dat violet?
| |
[pagina 255]
| |
Zij kan erom huilen, als haar de morgen,
de gezichtjes tussen de handen, ellebogen op haar kozijn
komt begluren bij het wassen. Violet is bijna blauw,
en paars en rood zijn elkaars compagnons
om hun wilde zusje te kleden voor de dag
van haar leven, haar intieme glorie, die meer
waard is aan tranen, tranen nog steeds,
hoewel de laatste al jaren in de Cupfinale
als bal gebruikt wordt, méer dan, pak weg,
de bij elkaar opgetelde acteursprestaties van
Ko van Dijk & Albert van Dalsum.
| |
VHier staan ze: om wie 't draait, de priester
en de maagd, en voor een uitgebreide score medewerkers
en figuranten, eensgezind als forenzen met een autootje
in gemeenschappelijk bezit: opgesteven Graalridders in
de era van de beat, gevierde letterknechten
& met vertedering bejegende nestoren in 'n zaal, voor welks ramen
verduisteringspapier geplakt is tegen de lichaamsgeur
van de melkblanke aeonen, piasserige Farizeeën,
wier graven iedere week een beurt krijgen met zachte zeep
en verdunde ammoniak, zetten de gedrieën zich
aan 't strand, en 't publiek, in de duinen
plat op de buik als 'n Duits soldaat
tijdens 't aan de einder opdoemen van de invasievloot,
laat de zeewind door zijn haren spelen, speelt
onderwijl met 't eigen geslacht of dat
van anderen, af & toe verrast
door onverklaarbare sensaties: vingertoppen bv. die
eventjes heet worden alsof ze zich brandden
aan een fictieve sigaret.
Nu drinken zij een kopje thee, geen ammoniak,
geen gal, en spuwen noch grimassen.
De revolutiemaker, de grote mana-kweker,
verzoekt Cinderella om de suiker. Die lacht,
en reikt hem 't potje aan, onder 't welwillend toezien
van de priester, die schichtig verder mijmert
over stof die wij niet kennen, want converseren
| |
[pagina 256]
| |
doet hij enkel over zee.
De zee laat zich niet kennen, en dringt op,
kostelijk & enthousiast als publiek bij
een concert van de Rolling Stones, springt op,
applaudiseert en brult met mate.
Voordat de theepot leeg is, vóor
verlegenheid is kunnen dalen
op 't nuchtere klaverblaadje aan de branding
maakt de oceaan hun voeten nat,
hun knieën.
| |
VIDie van Cinderella zullen nu
ontbonden worden, minder plastisch
dan voor haar als oplossing van haar eigen
conflict nog wel raadzaam was geweest,
de priester zijn knieën zullen groenig uitslaan,
zoals het er na jaren binnen in
een fluitketel uit kan zien, en die
van de protagonist zullen nog geruime tijd
bewegen, zoals de knieën, in pezen & kraakbeen
ingebedde beenschijven van hen die hogerop
willen om beter te kunnen zien.
De zee heeft geen ogen, de zee heeft geen zin,
de toeschouwers hebben zand tot achter
de kiezen.
|
|