Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 224] [p. 224] aant. 29 september 1963 Achter de rug van de ineengekromde kloostermuur, waar de wind over striemde, door takken gehinderd, die er dan ook extra van lustten, kwam bedeesd de nacht aandragen met een handvol scheepsbeschuit, zo noem ik jouw bijzijn; bood me zo het allernodigste rantsoen om in leven te blijven. En ik, omschreeuwd door de pungente ritmiek van knappende takken en het sterke geritsel van geranseld loof, deed niets dan aannemen en mijn adem stokte. Misschien herinnerde ik me lange ontbering, wie weet, ik kromde mij op allerlei wijzen naar jou, zodat we al gauw van jou en mij niet meer konden spreken, en er rond onze neusvleugels, subliem als een horizon binnen handbereik, een adem opstak, een fluisteren kwam opzetten dat de nachtwind overstemde. Vorige Volgende