Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De populieren Er stonden daar & toen twee populieren, die wat men uit het raam kon zien in links en rechts verdeelden, scheidden, decisief als de beide stralenbundeltjes, op Mozes' voorhoofd sacrosanct pendant van duivelshorens, - zo dicht bijeen, dat het wel éen boom leek op twee stammen, een wolk van een kind dat uit twee moeders is geboren. Dat leverde een overdaad aan schaduw op, die, als er avond kwam, avond zonk als inkt [pagina 101] [p. 101] in een glas helder water, van die boom leek uit te stralen over de diafane weiden kort van gras, en over de hemel, blauwig en als de wang van ziekelijke meisjes éven transparant, en zijn nesten leek te bouwen in de ooghoeken van het kind dat onder de vitrage door keek hoe zijn territorium terrein verloor aan het imposante naderen van de nacht. Doordrong de wind dat bomenspan, dan was het als werd in die kolossen diep gezucht al vulde zich geen long met lucht, alsof er in het internum van dat bladerrijk financiën aan het donker werden afgedragen, ontelbare dubbeltjes in beroering werden gebracht, dan toonde de wind myriaden blaadjes van hun on- verwachte zijde. Dan hernam de stilte, maar het loof bleef in beweging, bleef ongedurig trillen, rusteloos in de zin van muggendansen, dat bij al zijn onrust toch tot vrede stemt. Nu zijn de bomen dood, vertoeft het gewezen kind éen ogenblik in de schaduw aan hun voeten, - rabarber groeide daar toen, een stalenboek van ordinair groen, waartussen het donker was als in de oksel van een olifant, en een kleine, ongebotaniseerde kruipplant, die zijn vruchtjes, in dicht, fijn blad gewikkeld naar voren schoof, vruchtjes, die naar gezegd werd iemand die ze at eerst heel gezond en dik maakten, maar dan doodden, kort & goed, - en als de atmosfeer waarvoor die bomen met hun wortels instonden was alles éven goed, alles, alles even goed. Vorige Volgende