| |
| |
| |
Haydngedichten X
(Symfonie 103, deel II)
Geweldig davert het woord over het niets...
En in de doem, de chaos van het mysterie
steekt het moeras, het diepbedaarde stromen
van oerbrei van wal: leven tintelt er
in hittegolven van sterfelijkheid; kolossaal
schuiven aardlagen, vet en dik als on-
gezuiverde aardolie, waar miljarden malen
voor gestorven is, over elkander heen,
verzwelgend en verzwolgen, verbrijzeld en opnieuw
vormen leven gevend. Dan, dan zet
uit de broeierige warmtesfeer van deze poel
van ongecontroleerdheid, zich een mistvleug af,
fijntjes gevingerd, bevend, een debutantje
zo rank als de nerven van jonge bloesem,
éen nevelsliert, een frisse, zure glimlach -
en de lava van verwachting gromt
weer verder, in de baard als het ware
van de nieuwe aarde; dan rijst opnieuw
de nevel, en tilt als sluiers, een gewaad van dauw
zichzelf een tikkeltje omhoog met prima vingers, -
winst voor het overzichtelijke! Zon breekt door
en houdt, boven de logge modderdeining
van het begin, opruiming; een lichter toon
slaat nu, gesterkt, de nevel aan;
het zweven en het slieren der afspiegeling,
subliem en ijl, van wat beneden woelt,
trekt thans z'n prille stereometrie op boven
heel het moeras, dat onverminderd gelden blijft,
en nu en dan eens traag de kop heft,
het licht en zijn spruiten relativerend.
Niet meer dan logisch dat dan aan de rand,
op een mals bleekje, elfjes, rap en haastig
huppen gaan, hekselicht, maar toch wellicht
slechts pieken van nevel en licht, verfijnd
als herfstdraden waaraan nog sporen kleven,
| |
| |
gecondenseerde adem van de dageraad.
Reden te meer om als de gespierde bliksem,
een inslaande meteoor van vijandschap,
de broze schedel te klieven van dat suikerzoet
gelazer! In een convulsie, een juichkreet van
vertwijfeling smijten we er alles tegenaan
wat maar enigszins wil helpen,
kruimelende brandingspunten, in elkaar
flitsende spelonken, om ééns en voor al
een eind te maken aan de kristallen, wee
en helder, van straks, en van weleer, die fictie,
o hemel die scheiding van leven en dood
van liefde en haat, van orde en chaos!
Een eruptie van woede, zegevierende toorn,
die splitsingsdrang wegvagen, die nog zou beletten
te doen wat wij willen en te willen wat we doen.
Ach, een klein zetje, en blij
vergeten wij de teugelloosheid onzer hartslag
om een afgesproken, aangenomen regelmaat,
die opgaat voor ons allen, niemand uitsluit.
Slechts lang genoeg om met nieuwe,
onbedaarlijke kracht, een cataract van moed
alles wat wij willen los te rijten uit de wangen,
uit de chaotische weelde van onvrijheid!
Over voortgezweepte wolken, op de messnede langs
de domeinen van de eeuwigheid, rijden met 'n huivering-
wekkende precisie de ruiters van de vrijheid,
van de tranen! Laat ons lachen, ook
het schurend sediment van sentimenten in
ons sacrosancte innerlijk op de korrel nemen,
natuurlijk, ook onze heidense strijd,
onze fameuze drift om terug te voeren
wat, om gezondheidsredenen, voor het gemak,
zo'n beetje is verdeeld, - terug, terug,
contreien in van daad en droom,
van sterfelijkheid en werkelijkheid, - waar
wij immers al verkeren, rondhangen sinds
wij als adem in de onthutsende kou van buiten
opstegen uit de hete, angstaanjagende schoot,
net als alles, - alléén wij, wij wisten het niet.
Laat ons daarom maar weer
onze ogen vloeiend als een bron, limpide
vergetelheid, - weg zinkt wie we zijn,
| |
| |
we wiegen op de zoete kennis van
Mochten vulkanen ons bijspringen, donders,
wanneer wolken des hemels hun kleren verscheuren
in grootspraak en rouw - de typhoon van macht
die wij in onze vingers hebben zal dan razen,
tieren, méér losrukken, meeslepen, enten op
de oorsprong, de gesluierde aanzet
van chaos en liefde, - tot tot slot:
een machtig opstoten van adem en lot.
Geweldig davert het woord over het al.
En in de raadselachtige poel der eeuwen,
kom, vrienden, ziet: over het norse zwoegen,
het trotse, absolute zakken en stijgen, zweeg
de grondstof van al wat is, - vliedt een lach,
een belofte zonder precedent: berusting,
bereid om zonder meer het veld te ruimen
voor het brullen, het afgebeten sterk
schallen van de triomf, die al de eeuwen
afbekt, medezeggenschap heeft aan het brouwen
der mogelijkheden! Zonder versagen! Altijd.
|
|