XIII Epiloog
‘Boerendans’
Pas later, als U eenmaal alles, bijna
alles bent doorlopen & geweest,
pas wanneer U al te vaak adem aan
klamme adem hebt gemeend te staan met het niets,
dat U zou doen verdwijnen indien U het vergat
alsof U nooit bestaan had, noch iets of ie-
mand anders dat zich U ooit zou hebben kunnen in-
denken, de nacht, die U terugsnuit als een kwal
op het strand van Uw vingers, neus, oren en tong,
de dood, die U duizendmaal doet sterven, zonder
zich of wat dan ook ooit prijs te geven,
pas dan kunt U even gaan zitten, en
de horizon als een deken tot Uw kin
optrekken, - wees gerust, de tijd trekt hem
te zijner tijd wel over Uw hoofd.
En kijk dan, het branderige van Uw ogen
zal - even - niets dan geruststellends ontmoe-
ten. De atmosfeer is daar gedistilleerd,
de realiteit danst, trekt aangeschoten
een ooglid op als een rok, speelt daarbij
vol loom genot op een doedelzak, die
haar authentieke waarborg is.
Deze dans is niet elegant, is zonder gratie;
zoiets vervalt, als geld in het stof tot schijven,
zoals mannen en vrouwen opgaan in elkaar, verdwijnen
in deuren; mogelijkheden, zoals te denken aan het woord
gracieus er één is, gaan zonder pardon op in deze dans,
die, verstikt van einde, een tekst uitspreekt, die
voor U bestemd is, dat pijn van vreugde is en
vreugde van schijn, of iets in die zin.
En misschien, indien U dit dansen
| |
één moment weet voor te blijven, als naderen
tot nul, is het U vergund te groeien, kunt
U deze dans bevatten, begrijpen & weerstaan,
dieper ademhalen dan U ooit gedurfd hebt, waar
er nu geen adem is om U te controleren; dan
voedt het helium van dan & nu Uw lichaam, U
neemt toe in formaat, totdat uiteindelijk
de aarde, die stuurse planeet, zijn afzijdigheid
varen laat, gezellig inhaakt met Uw protonen,
elektronen, neutronen in die absolute,
definitieve boerendans, waarbij God, toen hij nog
gold, de maat sloeg, - snikte, en knapte,
|
|