Bosch & Bruegel(1968)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] IV ‘De zelfmoord van Saul’ Het uitspansel is in brand gevlogen. Uit zijn zwavelgeel kruipt défaitistisch als de vonkenregen van een vuurwerk lichte lijkenkleur omlaag de stad in die de weg door de laatste pas verspert met ingevallen wangen, blauwig wit als 't bloed van bepaalde planten. Zo is dit panorama - de adem stokt bij dit alle mogelijkheden dominerend groen, groen in alle mogelijke tinten. Groen is vriend van blauw, dat hier alleen vertegenwoordigd is als delegatie van de dood, en geel, hier enkel in 't schuim, 't uitschot van zijn hiërarchie - opgesloten in zichzelf; en erin opgesloten is een oude brand, vele malen meer complex dan de simpele ziel van 'n catastrofe in het zwerk: 'n spasmodisch fraaie oorlog ziet men hier. (Hoe komt die strijd zo mooi?) Oog te hebben voor iets anders dan dit strijdgewoel, vooreerst onmogelijk. Het is te groot, te overrompelend en in dit panorama een rupsbaan in een achterkamer; dat moet het ‘kermis’ absorberen. Op deze kermis vecht men niet, het is het vechten zelf, het beest dat zijn stekels met een welgemeende huivering parallel probeert te trekken met de schuwe hellevlammen in de hemel. Maar wie wat langer toeziet komt er achter dat dit leger vechters, ondanks alle overeenkomsten met de zee, wiens kolossale deinen, [pagina 69] [p. 69] geflikker van rustingen, bondgenootschap met de dood en met de diepte die dood en leven gelijkelijk bedreigt, bij iedereen bekend verondersteld mag worden, deszelfs almacht mist: in dit leger kan men kermis zien; dat kan ook in de zee, en enkel die zee die immuniteit mist voor dit inzicht kan en mag men hier herkennen. Ginds trekt een ander leger af, kamelen als figuren op een carrousel; hier trekt er als schuim een zooi soldaten tussenuit, teveel doden leggen stenen in de branding. 't Loopt af met de dag, af met de veldslag, niemand zou verbaasd zijn als de geflambeerde dennen zo meteen 'n verschijning produceerden. Er is 'n oplossing op til, en wie ontevreden met de vergankelijkheid van al het schone zijn blik uit fladderen stuurt als een vleermuis in een lege achterkamer, die stuit op immobiliteit als burchten, het eeuwig zwijgen van de bossen, detailkwesties van het groen, blijft zitten met twee lijken in een uithoek, - of eigenlijk maar één: een mengeling van bloed en bleek metaal. Hier is de dood geknecht; hier is de draak gestoken met dood en leven. En dat wordt zo dadelijk ontdekt. Vorige Volgende