| |
| |
| |
Jheronimus Bosch
II ‘De zeven hoofdzonden’
De halfnaakte staat centraal.
Zijn tepels zijn gesloten, blind, maar uit
Zijn zij, uit de verhevigde, negatieve tepels
In rug & palm zijner handen (handen
0185[regelnummer]
Als rudimentaire vlerken, duivevleugels aan
Een casuarislijf) vloeit het wel, - zonder,
Onder ons gesproken, veel kans van slagen tegen
De potentaat, het ijzig blauw in donkere tuniek,
Dat zitting houdt om hem heen, en, massief
0190[regelnummer]
& Zelfbewust ijskoud inwerkt tot op
Het sjofele lichaam van de halfnaakte,
Mede diens blik bepaalt, - en die, hoofdzakelijk
Een cantate van kaneel, bepaalt op zijn beurt weer
De serene melancholie van diens expressie,
0195[regelnummer]
Die weet het met zichzelf alleen
Hij is dan ook - waarom is eigenlijk
De man nooit meer dan half naakt? - meer dan
0200[regelnummer]
Iets anders, geplaatst in een oog, het poppetje
In een kobaltblauwe pupil, die kijkt, -
Die, zegt men, ook ziet. Hij zit
In een iris, die, eerder dan stralend
Of onwrikbaar gerechtig, radiant aandoet,
0205[regelnummer]
Een oogbal, die iets heeft van de zon,
En zo niet in het wit zit vastgeslijmd, rust
In edelsappen, maar in & op een wereld schijnt
Van louter eigenwil, een wereld,
Die aan zichzelf genoeg beleeft.
0210[regelnummer]
Zichzelf: een moment, dat aan
Zichzelf genoeg heeft, een punt, ten aanzien
Waarvan hetzelfde geldt, of kan.
Het vloeit vergeefs, daar in het midden,
De wereld kan zichzelf bedruipen.
| |
| |
0215[regelnummer]
Kijkt ook het magnifieke, absolute oog,
Kijkt ook de kleine man voor niks, vergeefs?
Wat méér dan melancholie zou samen
Daarmee het tegen deze situatie kunnen klaren?
0220[regelnummer]
Grimmig als imkers, immuun
Voor het kinderlijk zwermen der monotoon zoemen-
De metaforen en allegorieën, leven de mannen,
Grimmig als vissers, immuun
0225[regelnummer]
Voor de voorgeschreven perspectieven van de projectie
De lokkende walvismaag, beven de mannen,
Hun maag - de hufters! - onderhoudt
Geen banden met die grote, paleiselijke, - maar zij
0230[regelnummer]
Onderhouden de nauwste betrekkingen tot de vraag
De trek, die er uitgaat van hun maag:
Zo valt in deze de vader samen met zijn jong,
Zo schaart de vrouw zich, heeft vader
0235[regelnummer]
En moeder verlaten, in een hopeloze,
Vernietigende identiciteit met de man, -
De schrale en de vetwanst schransen samen in
Wormstekige eensgezindheid: de tijd, de ruimte
Verliezen hun betekenis, devalueren, geadapteerd
0240[regelnummer]
Tot uitzichtloze, spijkerharde monade, waar
De mannen zijn vervangen.
Zelfs de vraag, de trek van de maag
Laat zich grif remplaceren, als 't erom gaat
Tot niets te reduceren, de banden te slaken,
0245[regelnummer]
Zoals zoutzuur elastiek verteert, die
De mannen boven zichzelf overeind houden.
Dan wordt het voedsel hard & blinkend,
Dan glijden de schijven dik & hel
Van bezwete handpalm tot slangebuik handpalm,
0250[regelnummer]
En de buigingsgraad der ruggegraten,
De emotiogone stand die emotiogeen
Andermans ogen ten opzichte van neus,
Mond en wangpartijen innemen, het volks
Getoupeerde haar van belendende bomen,
| |
| |
0255[regelnummer]
Het innemend naïeve azuur van de verten, alles,
Huis en haard verdwijnt, gaat op
In de gretig geadopteerde negatie.
Die, ach, als een vibrerende, laaghangende
Spiegel van hitte boven de weg zijn pad kiest
0260[regelnummer]
En vindt. De straat door vloeit, plaatsneemt
Op de uitgevallen rug van straathonden,
Zich uitbreidt: hij schrijnt en bijt
Niet enkel, die klinkende vraag, als hij
Onvoldaan blijft, als hij zijn macht moet delen,
0265[regelnummer]
Nee, zijn principes getrouw is hij dubbel wreed
Als men hem dreigt te versplinteren,
Hij daar voldaan wordt, maar hier niet:
Zijn drang naar de meest brute eenheid, bandeloos,
Staat hem niet toe dat aan te zien.
0270[regelnummer]
Zo'n beperking neemt hij niet, dan kolkt hij
Op, gulpt als een golf bloed of braakselbrij
Te voorschijn, vergiftigt zijn werkkring
Het allerpastoraalste tafereel nog.
Dan drukt hij als een bronstige bok
0275[regelnummer]
Zijn hakken in het met zonneolie ingewreven
Grasland, dan werpt hij alles omver & uiteen,
En de klare, doorschijnende vitrage die voor
De hemel hangt als een zootje violen,
Is de enige die het zich kan permitteren
Omver & uiteen, tot ledematen toe, zodat
De fundamentele drift, gulpend als een stroom bloed
Uit strot of buis van Eustachius, zich lijkt
0285[regelnummer]
Men zou niet zeggen dat hij het in
Zich had, wanneer hij voor de spiegel
Staat, van de valse band met zijn spiegelbeeld
Geniet van wulpse teugen: die
Geeft hem zichzelf weer, die tintelt
0290[regelnummer]
Hem de uiterst lonende verlokking toe
Van het samenvallen met zichzelf; die band,
Die afstand verraadt zijn afkomst snood,
Die wordt nog eens de schande
| |
| |
0295[regelnummer]
Over geslachten gesproken; neem die
Andermaal valse scheiding, neem die nogmaals valse
Eénwording, wanneer gluiperig het heldere slijm,
Een parvenu, lijkt het, opgeklommen uit de onderwereld
Der sappen, de weg effent, wanneer monumenten
0300[regelnummer]
Opgericht worden, obelisken rijzen voor het komen
Van de meest zinloze aller fonteinen, die dik & wit
Als bloempjes van de dovenetel één moment
In de slechte lucht hangt, en dan valt.
Nee, asjeblieft, niet ook nog in
0305[regelnummer]
De bremzoute broeikas van nieuwe chaos
Waar aarde en water voor altijd
Ononderscheiden zijn, en het water
Niet over de akker loopt, maar er drassig
& Conventioneel op staat, op zwelgt
Of als stil & broeierig de mens,
Opgeslokt, verteerd in de hyenamaag van emissies
En opdrachten van het eigen onderlijf,
Uitziet naar de opslokking, het eveneens verteren
0315[regelnummer]
In diezelfde maag en darmenstelsel, van een ander,
Naar een band, intiem & officieel,
Die niet verbindt, maar ketent en
Nee, alle banden zijn verbroken.
Er gaan geen lichtstralen uit van of naar
De vier extreme situaties van het anders,
Ruimer zijn, van de hechte, ongecorrumpeerde,
Onaangevreten afstand tot zichzelf.
0325[regelnummer]
Denk aan de ceremoniële, het snel & vochtig
Verglijdende van het ogenblik, waarop
De benige meester zijn intree doet in het vertrek.
Men bewondert hem; zowel de donzen ambtenaar
Als zijn pikzwarte, in leren huid geknoopte collega
0330[regelnummer]
Zijn van hem afhankelijk. Zijn ogen,
Zijn gaten, zijn muil, zijn gat,
Zien uit op de meest verscheiden perspectieven.
De uitoefening van zijn functie is kort van duur
Als een hik, majesteitelijk misschien, een crescendo
| |
| |
0335[regelnummer]
Van een halve noot, gedempt, gesmoord.
Het heeft zijn eigen kleuren.
En de functionaris zorgt voor een geleide
Tot voor de uiteindelijke, maatgevende instantie,
Die uitmaakt of er om de wezenlijke splitsing
0340[regelnummer]
Voldoende is geworsteld. Die is in hoofdzaak
Als een mond, die week & warm
Het sujet dat met zichzelf samenvalt
Uitspuugt als een pad, een fluim, zo vet
Als pens, als hoofdkaas, die sissend zal
0345[regelnummer]
Belanden in de sodemieterse ellende waar
De schijn, die zo lang de werkelijkheid heeft kunnen
Corrumperen met schijnbaar succes beloond wordt
Met de werkelijkheid van de schijn: de schijn
Heeft met zijn eigen, onuitroeibare werkelijkheid
0350[regelnummer]
Zijn verdiende loon gekregen.
Of anders, - maar nee. De halfnaakte
Is niet voor niets voor 't blauw benauwd.
Er zijn geen kandidaten om hem heen
Voor een werkelijkheid, waarin de mensen
0355[regelnummer]
Apart als sterren drijven in hun afstanden,
Relaties en banden met anderen en zichzelf,
En waar niets ontkend wordt. De halfnaakte
Was met reden droef: zijn land van herkomst
En belofte wordt slechts bewoond
0360[regelnummer]
Door zijn evenbeelden. 't Zijn er weinig.
|
|