Snikken en grimlachjes(ca. 1906)–François Haverschmidt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] LXXII. Wij zaten met ons vieren In den tuin van de sociëteit. ‘Kijk, jongens!’ riep Sand, ‘wat passeert daar Een eeuwig knappe meid.’ ‘Ja,’ zei Kaai, ‘dat 's een pracht van een meisje, Zoo zijn er geen twaalf in 't land!’ ‘Ik hoor,’ zuchtte Haas, ‘ze is in stilte Geëngageerd met een luitenant.’ ‘Wat mankeert je, Paal?’ riep Sand weer, ‘Je wordt zoo bleek als de dood! Neem wat dubbelgebeide!’ - ‘Neen, Dundas!’ Schreeuwde Haas, ‘breng gauw een glas rood!’ [pagina 17] [p. 17] Wel dronk ik, om Haas te pleizieren, Het rood uit, - ook smaakte 't wel goed, - Maar op geen van mijn beide wangen Herriep het den rozengloed. Sinds ik weet, dat een luitenant in stilte Mag bluffen op haar bezit, Zien mijn vroeggeknakte wangen Onherroepelijk marmerwit. Vorige Volgende