Snikken en grimlachjes(ca. 1906)–François Haverschmidt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] LX. Toen Knaap mij de laatste maal knipte, Was hij aangedaan onder zijn werk. ‘Wat wordt u al grijs!’ sprak hij somber, ‘Ik vrees, u studeert te sterk.’ En Jongmans, toen hij mij gisteren De maat voor een pantalon nam, Keek van mijn magerheid zóó op, Dat ik dacht dat hem iets overkwam. Vater Muller ontzei me zijn tafel. Ze verliep anders heelemaal. Mijn holle kaak deed de lui denken, Het eten was bij hem zoo schraal. [pagina 15] [p. 15] En mijn oppasser heeft zelfs den ploert al Een goed woord voor een draagplaats verzocht, Als soms mijnheers begraafnis Te Leiden plaats hebben mocht. Maar wie er ook zien en beweenen, Dat ik zoo jong moet vergaan, Niet hare grijsblauwe oogjes, En die hebben 't mij juist gedaan. Vorige Volgende