Reis door België en langs den Rijn
(1861)–François Haverschmidt– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Maandag 19 Augustus.Om vijf uur reed de diligence naar Harlingen af. Feddo en ik waren tijdig present, van Slooten wachtte ons reeds op. Wij stegen in en kwamen zonder tegenheden om 8 uur te Harlingen. Daar gingen wij aan boord van de stoomboot Harlingen die ons omstreeks twee uur te Amsterdam bragt. Het weer was mooi en wij hadden onderhoudend gezelschap aan Henry Salverda van Leeuwarden, thans houtkooper te IJsselmonde, en Ds. Kingst, predikant te (onleesbaar), met wie wij o.a. wat domineerden. Te Amsterdam wachtte ons Omius van Slooten, luitenant ter zee 1e klasse, (broer van Dolf) die de tentoonstelling en harddraverij te Haarlem had bijgewoond en die verwittigd was van onze komst. Met hem aten wij een biefstukje in de Nieuwestadsherberg en lieten ons daarop met een vigilante naar het Hollandsch spoor brengen om met den trein van half vijf te vertrekken. Weldra waren wij in volle vaart, toen ik niet ver van Haarlem ontdekte dat ik mijn kleine reistasch in de vigilante te Amsterdam had laten liggen. Er was wel niet veel van waarde in maar toch eenige moeielijk te missen reisbenoodigdheden was ik er mee kwijt. | |
[pagina 4]
| |
Treuren baatte niet. Ik besloot dus liever bij de eerste gelegenheid de beste per telegraaf mijn verloren eigendom terug te vragen. Die gelegenheid bood zich te Leyden aan. Daar verliet ik den trein terwijl Dolf en Feddo doorstoomden naar Rotterdam. In het telegraafbureau aan het station te Leyden liet ik naar het station te Amsterdam en naar de Nieuwestadsherberg aldaar seinen om mijn reistasch, maar kreeg een paar uur later tot antwoord ‘niets gevonden’. Een schrale troost, voorwaar! Intusschen, ik maakte die twee à drie uren mij ten nutte om in de geliefde academiestad rond te dwalen, waar ik zes gelukkige levensjaren doorgebragt had. Het was vacantie en alles was doodsch. Nogtans ontmoette ik hier en daar een oude academiekennis (van Andel, Brooshooft, de Jong, Kingma), sprak op de societeit, in het hulplokaal, (want de groote zaal werd schoongemaakt) den ouden EmeisGa naar voetnoot1, liep op de Breedestraat van der Togt, den oud-hospes van v. Luttersvelt, tegen 't lijf, deed een paar boodschappen bij Hazenberg en Engels, en zat toen een uurtje bij Muller, onzen ouden bier- en tafel-verzorger. Hij en de Juf | |
[pagina 5]
| |
waren regt blij mij te zien, lieten mij nog eens hun huis van top tot teen bekijken en trakteerden mij op Beiersch bier en sigaren. Lucas Zuringas hield er mij gezelschap. Nog verraste ik even mijn goeden hospes van Ewijk, die met zijn Zoon Willem in het voorkamertje zat te schemeravonden. De jufvrouw was niet thuis. Met moeite onttrok ik mij aan zooveel kennissen en stoomde daarop 's avonds om 9 uur naar Rotterdam. Even voor mijn vertrek, in de stationswachtkamer, kwam van Overeem, kastelein in de studentensocieteit, mij spreken en vragen naar stukken (aanbevelingsbrieven), die hij hoopte dat nog in handen van mij, als secretaris van wijlen een commissie voor de societeit, waren. Ik kon hem tot mijn spijt niet helpen. In den trein geraakte ik in gesprek met een Vlaminger, die, toen hij hoorde, dat ik naar Antwerpen ging, mij veel moois voorspelde. Om half elf kwam ik te Rotterdam, waar Dolf en Feddo mij wachtten. Zij hadden geen logis kunnen krijgen, noch in St. Lucas noch in 't Hotel Weimer, en waren aangeland in de Stad Ebersfeld op de Spaansche kade, een niet groot maar voor ons drieën voldoend logement. Het was kermis te Rotterdam en wij profiteerden er van door een paar café's op te zoeken waar muziek gemaakt | |
[pagina 6]
| |
werd, o.a. het Frascati in de fraaie tent van het Café Francais, waar de familie Sauvlet zich deed hooren. Daarna naar bed. |
|