Een kleurvolle tooverwereld, een spiegelbeeld van zijn gedroomde leven, was Spanje hem, een vreemde wereld, die hij te gretiger bewonderen kon omdat hij haar als realiteit zoo belangeloos tegenover stond. - Deze oorlog echter.... hij is ónze daad! Wij zijn het, die dit doen, dit schandelijks.
Die gedachte laat ons geen oogenblik met rust. Zij sluipt achter ons aan als een akelig spooksel, waarvan wij ons niet bevrijden kunnen.
Toch: bevrijden moeten wij ons. Niet door ons op te sluiten in de genoegelijke binnenkamer onzer zelfzucht, maar integendeel door heel het leed van dit gebeuren te ondergaan, door er ons zonder éénige terughouding aan over te geven.
Wij noemen dezen oorlog een groote, weerzinwekkende domheid. Toch beseffen wij, dat de gevolgen dier domheid ontzaglijk moeten zijn. Maar kan, in den grond, wel dom zijn, wat ontzaglijk in zijn uitwerking is? Achter de barbaarsche verdwazingen om voelen wij wereld-beheerschende principes rijzen. Laten wij dan wakker zijn en waakzaam!
Wij haten den oorlog en klagen. Maar haten en klagen, wat helpt ons dat? Wisten wij soms niet dat 't leven dom en wreed kan schijnen? De kwestie is thans: hoe dezen oorlog te doorstaan. Slechts klagend, wordt het slechte, dat wij haten, nog veel slechter dan 't reeds is. Velen onzer voelen, fataal en plotseling, hun geloof in de menschheid, in den ‘vooruitgang’, in geest, deugd en waarheid, diep geschokt. Waarom nu eerst? kon men hen vragen.