Auguste Rodin
(1920)–Just Havelaar– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Auguste RodinRondom Rodin is veel gestreden. Zeer veel reeds werd over hem en zijn arbeid geschreven. Het is met schroom, dat ik besloot de talrijke Rodin-studies nog met deze te vermeerderen; want menigeen dier geschriften bewijst hoe zwaar een taak het is, Rodin zuiver te beoordeelen, samenvattend te zienGa naar voetnoot1). Rodin blijft een verwonderlijk eenzaam verschijnsel in de kunst, in de beschavings-sfeer zijner dagen; hij is een figuur die slechts door spitsvondigen uit de maatschappelijke verhoudingen en toestanden van den tijd ‘verklaard’ kon worden; de theorieën van het historisch materialisme doet hij te niet; en toch zien wij juist hem als representatief voor zijn eeuw en voor zijn wereld. Hij staat eenzamer te midden van zijn omgeving dan zelfs een Rembrandt of Michel Angelo. Hij scheen soms wankel van karakter, in zijn geestelijken groei bespeurt men geen strenge en klare lijn van noodzakelijkheid, - en toch behoort hij | |
[pagina 2]
| |
tot de weinige kunstenaars-persoonlijkheden ter wier wille het nageslacht ons eerbiedigen zal. In het geheel van zijn werk komen vele weifelingen voor en zelfs vergissingen, - toch is hij niet slechts de machtigste beeldhouwer der laatste eeuwen, de universeelste sinds Michel Angelo misschien, maar hij is ook, in onze eeuw der ontredderden en der zoekenden, een der laatste waarlijk groote en volledige beeldende kunstenaars van Europa. Rodin is een samenvatting. Hij was dit ook in dien zin, dat hij al de krachten, die ons hebben gevormd, hereend openbaarde; dat hij den Griekschen geest en den Gothisch- Christelijken geest samenvatte in zijn Renaissancistisch gestemde scheppingen; dat hij de schoonheden der Italiaansche Renaissance samenvatte in zijn modern gemoed; dat hij, impressionistisch levensverheerlijker, ons al de overwinningen der vroegere geslachten en al de onrusten en verlangens van den eigen tijd nogmaals beleven deed, dat bij die vele geestelijke krachten wist saam te vatten tot 't geheel zijner universeele persoonlijkheid. Een samenvatter is Rodin vooral in den historischen zin. Hij is een dier grooten, die hun macht daaraan danken, dat zij laatsten zijn. Wanneer men de kunstenaars onderscheidt in twee groepen: zij, die - onhandig misschien, maar overtuigd - de nieuwe cultuur verkondigen, èn zij, die - zacht en weemoedsvol, breed en machtig - den geest der tijden voor 't laatst gestalte geven, die ons waarschuwend doen beseffen welke schatten wij erfden, wij te bewaren hebben, dan behoort Rodin tot de zich-herinnerenden, meer dan tot de verwachtenden. Rodin behoort tot 't geslacht der groote Renaissancisten, niet tot dat van een Berlage of Van Gogh. In het laatste hoofdstuk dezer studie zal ik, zijn plaats nader bepalend, onderzoeken in hoever deze groote onrustige mee gestaan heeft | |
[pagina 3]
| |
in de gelederen van hen, die de verstrooide krachten verzamelden, die door een nieuwen wil bezield waren: zeker was hij niet groot geweest, indien hij louter herinneringen had bijeengegaard. Hier echter zij reeds gezegd, dat veel hem scheidt van 't jonge geslacht. Rodin heeft geen school gesticht, geen althans in verhouding tot zijn beteekenis. Zijn Daad heeft geen voorbeeld kunnen zijn. Op zijn schepping viel niet verder te bouwen. Zijn geest heeft de jongeren bevrucht, werkt scheppend in hen voort, maar gereïncarneerd in vormen, die hij niet zocht, niet kende. Heel zijn persoonlijkheid miste de onwrikbare karakter-kracht der willende en leidende idealisten. In zijn blik was niet de rustige onverzettelijkheid en de doelbewustheid van hen, die af-palen om op te bouwen. In zijn blik vlamde niet het vuur van opstand en van verwachting, straalde niet de klaarte van de ééne zekerheid. Zijn blik was op het kosmische gericht en niet op het ethische: de verschrikkingen onzer verwarde wereld zijn hem niet tot een gewetens-obsessie geworden. En als hij klaagt over de maatschappij, waarin hij te leven heeft, over die wereld die aan geld denkt en aan genot en aan praktisch nut, maar die de schoonheid noch begrijpt, noch verlangt, over de verburgerlijkte beschaving die gedoemd is verdeeldheid en ontevredenheid te scheppen, als hij klaagt over zijn eenzaamheid, klaagt over 't verloren verband tusschen kunstenaar en menschheid, als hij soms klaagt dat hij geen beelden maken kan die zich voegen in de monumenten van zijn, volk, dat zijn beelden verlorenheden moeten blijven, - het is om fierder zich in zijn eenzaamheid terug te trekken. Lang heeft hij in eenzaamheid zich voorbereid, lange jaren in vergetelheid gearbeid, miskend, zonder vrienden, zonder begrijpers: deze | |
[pagina 4]
| |
eenzaamheid heeft hem gestaald, op zich zelf terug gedrongen. Maar er is een gemeenschap der geesten, door alle eeuwen heen, waarin hij argeloos, onbestemd, gelooft. Geen maatschappij zal hem beletten zich één te voelen met al hen, die eens de schoonheid zagen. Geen maatschappij zal hem ontrukken aan zijn droom, zal hem vervreemden van zijn eeuwig Zelf. En rustig, gelaten, als een Zeus, zal hij de krioelende wereld om hem heen overschouwen en in de dwaze menschen de goddelijke menschheid, met haar verlangens, haar vermoedens, haar heilige droomen, blijven herkennen. De mensch is onbelangrijk, maar groot en schoon is het geheel der menschheid als instrument van den Geest, die de natuur, die 't universum bezielt; schoon is de menschheid als manifestatie van 't universeele Leven. Zijn blik op de wereld is de Olympische, de samenvattende, vergarende; het is de schouwende blik van Zeus, die niet was een strenge en strijdende God, maar een passieve en milde, die een zwakke kon schijnen daar hij een wijze was. En wat de samenleving Rodin onthield, zou de Natuur hem schenken: het kosmisch bewustzijn, de pantheïstische levens-liefde. Als zijn beelden geen plaats hadden in de gemeenschap, dan zou hij ze in harmonie doen zijn met 't mysterie der natuur. Een beeld is voltooid als het tot den geest der natuur terugkeert, zeide Rodin. |
|